Acht op de tien Vlamingen gaat zondag stemmen, een op de zeven zeker niet
78 procent van de Vlamingen geeft aan op 13 oktober naar het stemkantoor te trekken, ondanks de afschaffing van de opkomstplicht. Vooral om mee te bepalen wie of wat er invloed heeft op de lokale gemeenschap. Die reden is voor 62 procent van de mensen doorslaggevend. Bijna de helft (45 procent) ziet het daarnaast nog steeds als burgerplicht, een op de drie (36 procent) gaat stemmen uit geloof in de democratie. Een op de vijf wil zijn stem gebruiken als protest. Wie niet gaat stemmen, heeft een gebrek aan vertrouwen (45 procent), desinteresse (41 procent) of geen idee op wie te stemmen (27 procent).
De Rynck ¬ ‘Dat acht op de tien zeggen zondag te zullen gaan stemmen zonder dat het verplicht is, komt overeen met buitenlandse ervaringen en onderzoek. We weten dat de opkomst bij de eerste verkiezingen na de afschaffing nog relatief hoog is, maar nadien waarschijnlijk gevoelig zal dalen. Tegelijkertijd moeten we de cijfers met een korrel zout nemen, want er is nog een verschil tussen zeggen dat je gaat stemmen en het effectief doen. Daar spelen lokale factoren een grote rol. Zo merk je dat in sommige gemeenten harder wordt ingezet op het mobiliseren van kiezers dan elders.’
‘Maar ook de sociale samenstelling van de gemeente bepaalt veel. Armoede zal zich waarschijnlijk vertalen in een lager opkomstcijfer dan in bijvoorbeeld rijke gemeenten rond steden. Ook diversiteit kan een impact hebben op de opkomst, net zoals leeftijd. De opkomst in de kustgemeenten, met doorgaans een oudere bevolking, kan opvallend verschillen van andere gemeenten.’
‘Hoe dan ook is de afschaffing van de opkomstplicht geen onbesproken beslissing. Zelfs een domme, als je het mij vraagt. In een democratie heb je heel wat rechten. Daartegenover mogen ook enkele plichten staan, zoals om de zoveel jaar een stem uitbrengen.’
Vooral lokale thema’s spelen een rol
Nationale politieke thema’s en politici lijken bij lokale verkiezingen van weinig belang. Kiezers laten zich vooral leiden door lokale thema’s (45 procent), het lokale partijprogramma (38 procent) en persoonlijk contact met een lokale politicus (22 procent).
De Rynck ¬ ‘Het lijkt alsof een politieke ideologie op lokaal niveau geen rol speelt. Lokale partijprogramma’s presenteren schijnbaar vooral praktische oplossingen. Maar niets is minder waar, want achter een beleid schuilen altijd ideologische standpunten. Zo zijn er heel veel partijen die pleiten voor betaalbare huisvesting, want wie is daar nu niet voor? Maar over hoe dat te realiseren, verschillen ze grondig van mening. Wil je bijvoorbeeld massaal investeren in sociale huisvesting, of de private markt reguleren door de maximale huurprijs te koppelen aan de kwaliteit van de woning?’
‘Mobiliteit is nog zo’n gevoelig thema. Iedereen is voor veilig verkeer. Alleen, hoe vertaalt zich dat in de praktijk? Betekent het dat je niet langer met de auto naar de bakker kunt gaan? Als je bij het eigen gedrag komt, drijven ideologische verschillen wel degelijk boven.’
We geven ons gemeentebestuur 6,3 op 10
Met een gemiddelde score van 6,3 op 10 geven de ondervraagden hun gemeentebestuur een voldoende, zij het geen ruime onderscheiding. Meer dan de helft van de mensen is (heel) tevreden, amper een op de zeven geeft het gemeentebestuur een onvoldoende. In stedelijke omgevingen liggen de scores doorgaans wat lager.
De Rynck ¬ ‘6,3 op 10 lijkt misschien niet hoog, toch vind ik het positief. Het toont een kritische betrokkenheid. Het is goed dat we niet te snel tevreden zijn. In tegenstelling tot wat soms wordt gezegd, kunnen burgers blijkbaar wel kritisch naar het bestuur kijken en kunnen we het ons permitteren om erover in discussie te gaan. Dat is een godsgeschenk. In de opbouw van een democratie is zo’n lokaal niveau enorm belangrijk: het is de eerste toegangspoort.’
‘Het gemiddelde cijfer maskeert ongetwijfeld grote verschillen in tevredenheid. We weten immers dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen wat er concreet in een gemeente gebeurt en de tevredenheid. In gemeenten waar de recente jaren schandalen woedden of waar politieke ruzies op straat werden uitgevochten zal het vertrouwen ongetwijfeld gekelderd zijn. Een troost is dat dat ook weer hersteld kan worden met goed bestuur.’
‘Tegenwoordig wordt vaak een verband gelegd tussen de grootte van een gemeente en de tevredenheid. Zo zouden kleine gemeenten een groter vertrouwen genieten, maar dat blijkt niet te kloppen. Er zijn ook kleine gemeenten waar de tevredenheid heel laag is, terwijl sommige centrumsteden wel tevreden inwoners hebben.’
Vooral de bereikbaarheid van gemeentediensten scoort goed, het aanbod aan betaalbare woningen niet
Burgers blijken in hun gemeente doorgaans heel tevreden over de bereikbaarheid van de gemeentediensten (72 procent), het aanbod van activiteiten en evenementen (63 procent) en de ontspanningsmogelijkheden (62 procent). Als het over de buurt gaat, scoren het aanbod aan scholen (74 procent) en de nabijheid van een huisarts goed (69 procent).
Wat betreft de na- of buitenschoolse opvang voor kinderen is de tevredenheid opvallend laag. Daar vindt 40 procent van de mensen het aanbod te beperkt. Een nog iets groter deel (43 procent) vindt de beschikbaarheid van betaalbare woningen een probleem in de buurt.
Over andere onderwerpen zijn mensen verdeeld. Zo beschouwen twee op de vijf mensen de toestand van de fietspaden als onvoldoende. Een even grote groep vindt ze wel goed. Over de aanpak van de klimaatcrisis, het aanbod aan winkels, horeca en banken, de netheid in de buurt en de bereikbaarheid met het openbaar vervoer zijn de meningen sterk verdeeld.
De Rynck ¬ ‘Als je mensen vraagt of ze tevreden zijn over bijvoorbeeld de politie, het onderwijs, het zorgaanbod … dan krijg je doorgaans positieve antwoorden. Ook in deze enquête lijken we, soms misschien verrassend, positief. Tevredenheid over allerlei voorzieningen kan blijkbaar samengaan met een ontevredenheid over de politiek als geheel.’
‘Onze algemene tevredenheid over de dagelijkse leefomgeving relativeert een beetje ons bijna natuurlijke geklaag. Daarom zouden we politici soms wat meer krediet mogen geven. We willen immers gemotiveerde mensen in de politiek krijgen en houden.’
‘Daarom is de verharding een van de zorgelijkste punten. Wees maar eens schepen van mobiliteit, bijvoorbeeld in Gent of Brussel. Je wordt fysiek of met de dood bedreigd. Hoewel we niet eens moeten zijn met politici, kunnen we wel respect tonen. Politici schetsen van andere politici zelf soms een vijandbeeld. Het verwondert dan niet dat burgers die taal overnemen.’
Een deel van het lokale aanbod is amper bekend
CM ontdekte met een grootschalig participatietraject Gezonde Buurt in Vlaanderen dat het lokale aanbod aan dienst- en hulpverlening voor zorg en gezondheid vaak onbekend is. Velen beschouwen het bestaande aanbod als onvoldoende.
De Rynck ¬ ‘Die vaststelling toont het belang van vertrouwenspersonen op lokaal niveau. Mensen van die zogenoemde eerstelijnszorg moeten de weg wijzen in het labyrint van diensten en voorzieningen op wijkniveau, zoals buurtwerkers, wijkwerkers of jeugdwerkers. Aan de andere kant moeten we dat aanbod zelf kritisch bekijken. Kijk bijvoorbeeld naar jeugdzorg: je hebt het Huis van het kind, de OverKop-huizen, een geïntegreerd breed onthaal, de loketten van het OCMW enzovoort. Ook ik loop soms verloren in het versnipperd landschap, terwijl ik bijna dagelijks met lokaal beleid bezig ben.’
Acht op de tien ziet zich oud worden in de eigen gemeente
Een grote groep mensen (79 procent) ziet zich oud worden in de eigen gemeente. Ondanks die verwachting of hoop, blijkt de praktijk minder vanzelfsprekend. CM merkt in hun participatietraject Gezonde Buurt dat veel mensen zich vragen stellen over de zorg voor zichzelf of familieleden.
De Rynck ¬ ‘In vergelijking met anderen is de Vlaming bijzonder honkvast. De positieve lezing daarvan is de grote betrokkenheid bij de omgeving en gemeente. Negatief is dan weer een gebrek aan bereidheid om mee met het werk te bewegen, zoals we in het buitenland wel zien. Vanuit het oogpunt van mobiliteit en leefbaarheid kun je daar bedenkingen bij maken. Het leidt tot een soort gespletenheid: de woongemeente moet gemaakt zijn om aangenaam te wonen, terwijl de werkgemeente als gebruiksruimte wordt gezien. Nochtans zullen ook in die werkgemeente mensen wonen die het er aangenaam willen hebben.’
‘De honkvastheid stelt nog bijkomende uitdagingen voor onze zorg, zoals mensen zelf aanvoelen. Want naast het woon- en mobiliteitsbeleid is die zorg waarschijnlijk de derde grootste uitdaging die op ons afkomt. In het verleden hebben we de relatie tussen ruimtelijke ontwikkeling en zorg grotendeels verwaarloosd. Hoe hou je zorg betaalbaar in uitgestrekte landelijke gebieden, of in dorpen waar de voorzieningen verdwijnen? Zowel onze ruimte als de woningen zelf zullen we daar meer op moeten afstemmen.’
Twee topprioriteiten: veiligheid en goede voet- en fietspaden
Veiligheid wordt door bijna de helft van de bevraagden (46 procent) in hun top drie van prioriteiten voor het lokaal beleid geplaatst. Bijna een kwart (22 procent) zet het zelfs helemaal bovenaan. Van bijna even groot belang blijkt de kwaliteit van de voet- en fietspaden. Dat wordt door ruim een op de drie (36 procent) in de top drie geplaatst. De derde plek is een bevochten plaats. Mensen blijken vooral te denken aan netheid (27 procent), faciliteiten en voorzieningen (26 procent), wonen (25 procent) en zorg en gezondheid (24 procent).
De Rynck ¬ ‘Enquêtes tonen altijd diezelfde thema’s. Tegelijk valt in de Visie-enquête op dat drie kwart van de mensen zich eigenlijk wel veilig voelt. Blijkbaar stemt het algemene veiligheidsgevoel niet overeen met de persoonlijke veiligheid.’
‘Gevraagd naar wat we het belangrijkst vinden aan onze gemeente, zijn we altijd geneigd om in heel concrete, zichtbare diensten te denken. Persoonlijk vind ik het belangrijk dat een gemeente een goede ruimtelijke planning maakt en een degelijk vergunningsbeleid heeft, maar weinig mensen zullen zoiets spontaan noemen als prioriteiten. Nochtans zullen velen het belang ervan ervaren als ze er ooit mee te maken krijgen. Natuurlijk is daarover communiceren veel moeilijker dan over de opening van een nieuwe bibliotheek.’