Op 6 januari 2021 bestormden Trump-supporters het Witte Huis in de VS
Op 6 januari 2021 bestormden Trump-supporters het Witte Huis in de VS. Foto: Tyler Merbler/WikiCommons
Jos Geysels
 12 september 2023

‘Er is een diep ongenoegen over de manier waarop politici luisteren, handelen en besluiten nemen.’ Dat was de conclusie van de onderzoekers van opinieonderzoek De Stemming.

Die samenwerking tussen de Universiteit van Antwerpen, de Vrije Universiteit Brussel, De Standaard en de VRT achterhaalde dat, ofschoon acht op de tien bevraagde Vlamingen gehecht blijft aan de democratie als een (zeer) goede manier om het land te besturen, slechts de helft vindt dat België ook in de praktijk democratisch bestuurd wordt. En het vertrouwen in politici, regeringen en parlementen van België en Europa krijgt een lage waarderingsscore, tussen de 3 en de 4 op 10. Dat is een dikke buis.

Toch noteren andere onderzoekers dat zeven op de tien Belgen ‘tevreden is met zijn of haar leven’. Dat levert een merkwaardige paradox op: een meerderheid is tevreden over het (eigen) leven, maar niet over de werking van de democratie. We blijven gehecht aan de democratie, maar bijna een derde van de Belgen heeft geen probleem heeft met ‘een sterke leider die zich niet druk moet maken om het parlement en verkiezingen’.

‘Goed een jaar voor de verkiezingen is het vertrouwen in de politiek helemaal zoek’, aldus Standaard-journalist Jan-Frederik Abbeloos. ‘Die ontgoocheling maakt zelfs autoritaire alternatieven aantrekkelijk, zeker bij de kiezers van Vlaams Belang.’ Het maatschappelijk onbehagen is inderdaad niet te onderschatten. Denk maar aan het succes van (vooral extreemrechtse) radicale partijen die het politieke landschap al enkele decennia door elkaar schudden. ‘Democratie is een spel met de ontevredenheid geworden’, zegt schrijver Arnon Grunberg. En dat spel is al enige tijd bezig.

Niet verwonderlijk dat die ontevredenheid ook onderwerp is van talloze onderzoeken, essays en beschouwingen.

In 2013 benadrukte de Nederlandse Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) in het rapport Het onbehagen voorbij dat ‘maatschappelijk onbehagen een terugkerend thema is dat zich uit op straat, bij verkiezingen en in opinieonderzoeken die met regelmaat worden gehouden’. En de Raad stelde vast dat, ondanks de pogingen van politici en bestuurders om te werken aan vernieuwing van de politieke instellingen (in België een nieuwe politieke cultuur genoemd) het ‘onbehagen in het centrum van het maatschappelijk debat aanwezig blijft’. Vroeger sluimerde het in de samenleving, nu is het een bovenstroom geworden, en het heeft ‘een hardnekkig karakter’.

Nu, tien jaar later, bevestigt een recente studie van het Nederlandse Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), Somber over Nederland, die tendens: voor 62 procent van de Nederlanders gaat hun land de verkeerde kant op.

Onbeheersbare achteruitgang

Het is niet gemakkelijk om een goede omschrijving te vinden van dat onbehagen. Toch is het nodig. Volgens het SCP kunnen we niet elk ongenoegen of protest als negatief bestempelen. Integendeel, ‘het kan een nuttig signaal zijn en een constructieve democratische functie hebben.’ Een bepaald niveau van onbehagen is als ‘brandstof die de politieke en maatschappelijke machinerie draaiende houdt’. Als we er tenminste voor zorgen dat het geen splijtstof wordt voor de democratie.

Volgens het SCP verwijst maatschappelijk onbehagen naar een negatieve stemming over de maatschappij, de richting waarin ze zich ontwikkelt en de ervaren onbeheersbaarheid van de achteruitgang. ‘In onbehagen komen verschillende gevoelens van onvrede, onzekerheid en onrechtvaardigheid tot uiting die gepaard gaan met een onvermogen om daar iets aan te doen.’

Het gaat dus niet zozeer over specifieke vormen van ontevredenheid over concrete kwesties in de samenleving, maatschappelijk onbehagen gaat over de samenleving. Dat maakt het soms tot een veelkoppig, moeilijk grijpbaar verschijnsel waarvoor verschillende interpretaties mogelijk zijn.

Onbehagen gaat niet zozeer over specifieke vormen van ontevredenheid over concrete kwesties in de samenleving, maatschappelijk onbehagen gaat over de samenleving. Dat maakt het soms tot een veelkoppig, moeilijk grijpbaar verschijnsel.

Een interessante interpretatie vinden we in het recente Onbehagen van klinisch psycholoog Paul Verhaeghe, voormalig hoogleraar aan de Universiteit Gent. Enigszins teruggrijpend naar eerdere publicaties zoals Identiteit (2012), Autoriteit (2015) en Intimiteit (2018) tracht hij vanuit een sociaalpsychologische invalshoek en geïnspireerd door Sigmund Freud een verklaring voor dit onbehagen te vinden.

Volgens Verhaeghe is er een spanningsveld tussen autonomie en verbinding, tussen wat ik wil en verlang, en wat anderen en de samenleving van mij verwachten. Via ‘vier ingangen – het economische (handelingen), het sociale (verhoudingen), het politieke (gezag) en het religieuze (zingeving) – onderzoekt hij de relatie tussen de maatschappij en haar leden om te weten te komen ‘welk soort onbehagen wij ervaren en, waarom?’

Het antwoord vindt Verhaeghe in het dominante discours dat sinds de jaren tachtig het denken en handelen, kortom onze identiteit bepaalt. Door dat ‘neoliberale narratief’ aanvaarden we dat de maatschappij gedegradeerd wordt tot een marktsamenleving met elkaar permanent con­currerende individuen. In de opvoeding, het onderwijs, de arbeidsorganisatie en de dienstverlening, overal dringt de markt binnen. Ook in ons hoofd. Niet verwonderlijk dat het ‘samen’ uit de samenleving verdwijnt.

Onderzoek mag dan wel aangeven dat een meerderheid van de Belgen tevreden is met het leven, toch kunnen we er niet onderuit dat velen niet goed in hun vel zitten. Verhaeghe verwijst naar de psychosociale klachten bij jongeren, het grote verbruik van antidepressiva (een verdubbeling van het aantal mensen sinds 1997) en de grote groep van langdurig zieken die de ratrace niet kunnen volgen.

Onze evolutionaire onderbouw

Ooit was onbehagen het resultaat van het normale spanningsveld tussen mensen onderling en tussen burger en maatschappij, nu is het gevolg van een polarisatie tussen boze en angstige burgers. Het aantal eenzame, onzekere en gespannen mensen neemt toe, maar ‘het dominante (neoliberale) vertoog maakt hen als groep onschadelijk door hun problemen te individualiseren en te medicaliseren.’

We spelen de loftrompet van de autonomie, maar we verliezen onze greep op de richting van de samenleving. Verhaeghe: ‘We leven in de illusie dat we autonome individuen zijn met een eigen persoonlijkheid, onafhankelijk van en eventueel in oppositie met de maatschappij. Dit is een illusie omdat zelfs een oppervlakkige studie aantoont op welke manier en in welke mate onze identiteit verweven is met anderen, en dus met de samenleving.’

Onze evolutionaire onderbouw stuurt ons immers ‘in de richting van uitwisselingen en samenwerking binnen een sociale hiërarchie, met het oog op een billijke verdeling van voedsel, veiligheid en seks.’ Verhaeghe pleit voor een ander vertoog, een ander ‘collectief zingevingssysteem’. Want de tegenstelling tussen autonomie en verbondenheid is vals. Zonder de verbondenheid met anderen is er simpelweg geen mijzelf. Nadenken over hoe mijn ik verbonden is met anderen kan leiden tot bewustere keuzes. En dat is wat nu aan de orde is.

De tegenstelling tussen autonomie en verbondenheid is vals. Zonder de verbondenheid met anderen is er simpelweg geen mijzelf.

Vergelijkbare vaststellingen vinden we terug bij de Noord-Amerikaanse politiek filosoof Michael Sandel. Maar zijn sociologische benadering is preciezer en zijn aanbevelingen concreter. In Tirannie van verdienste (2020) neemt hij de maat van de meritocratie die een boulevard van broken dreams creëert en bijdraagt tot de erosie van belangrijke waarden, zoals rechtvaardigheid en gemeenschapszin, en die het steeds moeilijker maakt om onszelf te zien als burgers die een gemeenschappelijk leven delen.

Meer zelfs, als de bezorgdheid over het verlies van gemeenschap plaats maakt voor polarisatie, dan brengt dat schade toe aan onze democratische samenlevingen.

Interessant is dat Sandel al dertig jaar geleden een diep ongenoegen vaststelde over de werking van de (Amerikaanse) democratie en de groeiende ongelijkheid. In Het onbehagen in de democratie (1996), recent vertaald en geactualiseerd, analyseert hij hoe door ‘de elkaar versterkende praktijken en overtuigingen – globalisering, financialisering en meritocratie – een kapitalisme ontstond dat ‘goud was omdat het economische groei beloofde, maar een keurslijf werd omdat het de reikwijdte van de democratische politiek radicaal beperkte.’

In een uitgebreide epiloog beschrijft hij hoe de verschillende Amerikaanse presidenten, of ze nu Republikeins of Democratisch waren, zich neerlegden bij de opvatting dat ‘de basisvoorwaarden van de huidige economie onveranderlijke natuurlijke feiten zijn’. Die manier van denken liet weinig ruimte voor het publieke debat over de verdeling van de goederen, of over de maatschappelijke waarde van deze of gene baan. Die ‘schrale opvatting van de politiek’ heeft ‘het publieke discours uitgehold en een groeiend gevoel van machteloosheid aangewakkerd’.

Calculerende consumenten

De globaliserende economie vergroot de kloof tussen de winnaars en verliezers en verkleint het bereik van de democratische controle. ‘In de jaren negentig’, schrijft Sandel, ‘nam dat onbehagen de vorm aan van sluimerende angsten – een groeiend gevoel dat we de controle kwijt zijn over de krachten die ons leven beheersen en dat het morele verband van de gemeenschap aan verval onderhevig is.’

Trumps verkiezing viel niet uit de lucht, ze kwam uit de bodem van de samenleving.

Sandel is niet mals voor de Amerikaanse progressieven. ‘Het succes van het nativistisch populisme is over het algemeen een symptoom van het falen van progressieve politiek.’ Hun technocratische politiek, voormalig president van de Verenigde Staten Barack Obama incluis, heeft weinig verholpen aan dat verlies van controle en verval van gemeenschap. Ze deinden mee op de golven van de economie, terwijl de (werkende) middenklasse niet of amper het hoofd boven water kon houden.

Ook in België verhinderen meritocratische denkwijzen dat de ongelijkheden, in inkomen en vermogen maar ook in waardering en respect, aangepakt worden.

Voor Sandel zijn er twee cruciale uitdagingen: ‘Hoe reorganiseren we de economie zodanig dat ze weer geschikt wordt voor democratische controle? En hoe reconstrueren we ons sociale leven zodanig dat de polarisatie afneemt en Amerikanen in staat worden gesteld om echte democratische burgers te worden?’

Het antwoord op de eerste vraag heeft te maken met macht en instituties, dat op de tweede vraag met identiteit en idealen. Die twee projecten zijn met elkaar verbonden. Het verkleinen van de ‘oligarchische greep op democratische instituties hangt af van het stimuleren van burgers om zichzelf te zien als mensen die participeren in een gedeeld openbaar leven.’ De politieke economie van burgerschap, zo vat de auteur dit project samen.

Hoewel de verschillen tussen de V.S. en landen zoals België groot zijn – denk aan de grotere ongelijkheid, de geringere sociale bescherming – zijn de aanbevelingen van Sandel ook voor ons relevant.

Ook hier verhinderen meritocratische denkwijzen dat de ongelijkheden, in inkomen en vermogen maar ook in waardering en respect, aangepakt worden. Het is tijd voor een ander verhaal waarin mensen als samenwerkende burgers en niet alleen als cliënten of als calculerende consumenten worden aangesproken.

Meer dan de kloof

Voor de Belgische linkerzijde geeft Sandel een hopelijk inspirerende opdracht. ‘Als de progressieven er niet in slagen om de mensen te verdedigen tegen de machtigen door economische macht op democratische wijze ter verantwoording te roepen, dan gaan mensen elders naartoe.’

Sandels analyse gaat dus verder en is diepgaander dan de retoriek van ‘de kloof tussen de burger en de politiek’ die in onze contreien naar boven wordt gehaald om het maatschappelijk onbehagen te duiden en het succes van extreemrechts te verklaren. Het gaat over veel meer.

Zoals het reeds genoemde SCP-rapport signaleert: ‘Als blijkt dat verschillen in onbehagen samenhangen met structurele ongelijkheden (…) kunnen inhoudelijke beleidskeuzes beter worden overwogen en de aandacht gerichter worden ingezet op deze ongelijkheden. Het gaat er dus niet om ruim baan te geven aan gevoelens en sentimenten. Wanneer de politiek vooral aandacht heeft voor dat sentiment, maar daarbij minder prioriteit geeft aan bepaalde inhoudelijke beleidsdoelstellingen, lost dat de echte onderliggende problemen niet op.’ Integendeel, het heeft ‘een neer­waartse onbehagen-spiraal in gang gezet’.

There is a crack, a crack in everything. That’s how the light gets in’, zong Leonard Cohen. Ons op dat licht concentreren lijkt mij een mooie missie, met een opwaartse beweging de burger mobiliseren voor een hoopvol alternatief. Het zijn misschien tijden om somber van te worden, maar niet om het te zijn. Zwartkijkers zien immers alleen maar zwarte zondagen.

Abonnement De Gids

Neem een abonnement op De Gids!

Aanbevolen

Fiscaal voordelige vermogensinkomsten doen ongelijkheid...

Voor het eerst zijn wetenschappers erin geslaagd om duidelijk aan te tonen dat de inkomensongelijkheid in België toeneemt. Niet de inkomens uit...
   09 december 2024

‘Nodigt formateur De Wever nu ook professor Decoster uit?’

De voorbije dagen kwamen onderzoekers van de KU Leuven, Universiteit Antwerpen en de ULB, onder aanvoeren van professor André Decoster, naar buiten...
   04 december 2024

Pakkans fiscale fraude op historisch dieptepunt

Vennootschappen maken amper kans op een belastingcontrole, vertellen bronnen binnen de FOD Financiën. ‘Slechts twee à drie procent van de bedrijven...
   04 december 2024

Belgische economie groeit sneller dan Franse en Duitse

Met een gestage groei de komende jaren presteert de Belgische economie volgens de Europese Commissie beter dan de grote buurlanden Frankrijk en...
   03 december 2024