Het recente jaarverslag van de Nationale Bank en de aanbevelingen van de Europese Commissie voor het Belgische begrotingsbeleid stellen op een vrij gelijklopende wijze de haast onmogelijke taak scherp waar de volgende regering voor staat. Hoe kan een drastische vermindering van het overheidstekort en de schuldgraad verzoend worden met een hervorming van het belastingstelsel en investeringen in een sociale energietransitie?
Het grote publiek en de beleidsmakers begrijpen die uitdagingen meestal als een vermindering van de fiscale lasten op de lagere en middeninkomens uit arbeid. Vervolgens volgen fiscale voordelen of premies ter compensatie voor diezelfde inkomenscategorieën van de meerkosten voor vergroening – denk maar aan de gele hesjes.
Hoe kan een drastische vermindering van het overheidstekort verzoend worden met een fiscale hervorming en investeringen in een sociale energietransitie?
Toch is de recuperatie van die minderinkomsten en meeruitgaven door een verzwaring van de fiscale lasten op hogere arbeidsinkomens hoe dan ook uitgesloten, en eventuele terugverdieneffecten zijn minstens op korte termijn een illusie. Zolang de voordelen uit openbare financiën en de bijdragen die burgers daaraan leveren, gekoppeld blijven aan fiscaal aangegeven arbeidsinkomens, is de realisatie van het onvermijdelijke begrotingstraject onmogelijk.
Stock en flow
Het draagkrachtprincipe moet de leidraad zijn voor onze fiscaliteit. Niemand zal tegenspreken dat draagkracht een samenspel is van inkomen dat in een bepaalde periode verworven wordt (flow) en van eerder opgebouwd of verkregen vermogen (stock). Dat belet niet dat de draagkracht van lagere inkomensgroepen in de meeste gevallen beperkt is tot hun inkomen.
Maar hogere inkomens gaan niet automatisch gepaard met grote vermogens, en relatief grote vermogens kunnen zich ook bevinden in de groep van bescheiden of middeninkomens, die tenminste fiscaal gekend zijn. De roep om een holistische kijk op inkomen en vermogen wordt in feite breed gedragen van links tot rechts.
Als men de slogans even terzijde schuift, ontwaart men een gelijklopende bekommernis bij zowel wie alle heil verwacht van een rijkentaks, waardoor de bijdrage tot de publieke financiën van de allerrijksten beter zou aansluiten op hun reële globale draagkracht, en wie alles opgelost weet door de strijd tegen sociale misbruiken, meer bepaald door sociale en andere voordelen te schrappen voor mensen die voldoende draagkrachtig zijn.
Betreurenswaardig is dat die theoretische beschouwingen niet gestaafd worden met harde facts and figures. Vermogen kan nu eenmaal bestaan uit onroerende goederen, financiële activa (rekeningen, levensverzekeringen, enzovoorts) en andere roerende goederen (waarbij onmiddellijk aan kunstwerken gedacht wordt).
In België hebben de diensten die zich bezighouden met openbare financiën enkel systematisch zicht op de vermogens die als onroerende goederen worden aangehouden. Zelfs dan kan men niet spreken van een alomvattende kijk, vermits de link naar inkomens zich in dat verband beperkt blijft tot de fiscaal aangegeven inkomens, grotendeels uit arbeid, maar de kennis over de reële inkomens die de onroerende goederen genereren in de meeste gevallen onbestaande is.
Voor we nieuwe vormen van overheidstussenkomsten in het leven roepen om die tekortkomingen op te lossen, is het zaak om objectief en onbevooroordeeld enkele criteria vast te leggen. Het overheidsoptreden moet immers een gelijke behandeling van alle burgers verzekeren en de administratieve kosten minimaliseren. Maar dat mag niet beletten dat de overheid in laatste instantie de touwtjes in handen heeft.
Postzegels en sigarenbandjes
Met die criteria in het achterhoofd kunnen we de volgende vragen stellen. Welke vermogenscomponenten wenst men in beeld te brengen? En wenst men stock dan wel flow te kennen en eventueel als belastingbasis te hanteren?
Vermits onroerende goederen in principe al opgenomen zijn in een kadaster, stelt zich, wat betreft de vermogenscomponenten, enkel de vraag naar een mogelijke uitbreiding tot financiële en niet-financiële roerende activa. Voor dat laatste is het hoogst onwaarschijnlijk dat de administratie de mogelijkheid heeft om de waarde te bepalen van kunstwerken, oldtimers, of wijnkelders, zelfs zonder de privacy-vragen op te werpen die dat zou meebrengen.
Maar de onwerkbaarheid van een vermogenskadaster zit dieper. Een goede tien jaar geleden had men geen rekening kunnen houden met de explosie van een cryptomuntenmarkt, laat staan met het fenomeen van Non Fungible Tokens als opslagplaats voor vermogen, in afwachting van een realisatie in klassieke financiële activa, ofwel in direct bruikbare koopkracht.
Burgers zijn onbegrensd creatief om niet onmiddellijk gebruikte koopkracht te parkeren, en zullen altijd de minst belaste weg kiezen.
Misschien herinneren sommigen zich nog dat postzegels en sigarenbandjes ooit dezelfde rol speelden. Burgers zijn onbegrensd creatief om niet onmiddellijk gebruikte koopkracht te parkeren, en zullen altijd de minst belaste weg kiezen. We kunnen er zeker van zijn dat op de dag dat de administratie een lijst publiceert van objecten die ze als vermogen voor fiscale doeleinden beschouwt, vermogensbeheerders die lijst zullen hanteren als inventaris van activa waarin men vooral niet moet beleggen.
Spaanse bankrekening
Een beperking tot de financiële component is echter een haalbaar en administratief werkbaar alternatief, sinds enkele jaren. Klassieke bezwaren, zoals het gevaar van een kapitaalvlucht, zijn dankzij de OESO-gestuurde Automatic Exchange of Information grotendeels uit de weg geruimd. Vandaag weet de Belgische fiscus meer over uw Spaanse of Franse bankrekening om de syndicus van uw appartement te betalen, dan over uw Belgische beleggingen.
Klassieke bezwaren voor een financieel vermogenskadaster, zoals het gevaar van een kapitaalvlucht, zijn grotendeels uit de weg geruimd.
De in die context uitgewerkte Common Reporting Standard beschrijft in detail welke financiële activa moeten gerapporteerd worden – van spaarboekjes tot levensverzekeringen en participaties – en de manier waarop zij moeten gewaardeerd worden, met inbegrip van de pro rata aanrekening van financiële activa die in aparte rechtspersonen zoals (scherm)vennootschappen zijn ondergebracht.
Die gegevens delen financiële instellingen nu al mee aan het Centraal Aanspreekpunt (CAP) bij de Nationale Bank, waar het in een overgrote meerderheid van de gevallen echter ongebruikt blijft.
Terecht wijzen recente studies en perscommentaren erop dat de meeste landen die een vermogensbelasting getest hebben, daarvan vervolgens zijn afgestapt. Jammer genoeg wordt onvoldoende belicht dat dit in hoofdzaak te maken heeft met het feit dat die systemen op een of andere manier de belasting van een bestaande stock beoogden.
Het Nederlandse experiment om een belasting te vestigen op een forfaitair of fictief inkomen van het vermogen was bijvoorbeeld fundamenteel een belasting op het hebben, niet op het verdienen of verwerven. Met zo’n belasting op het hebben experimenteerde België eigenlijk ook met de taks op effectenrekeningen. Die belasting is net zo goed verschuldigd als de stock van het vermogen dat zo wordt aangehouden, jaar na jaar afneemt.
Vermogen belasten wordt aangevoeld als het afpakken van wat men heeft. De fiscaliteit steunt historisch op een afroming van wat er in de toekomst bijkomt.
Vermoedelijk is dat voor vele niet onbemiddelde, maar daarom nog niet rijke, gepensioneerden het geval. Ik ga ervan uit dat de meeste gepensioneerden niet rondkomen met hun pensioen. De effectentaks valt, denk ik, grotendeels ten laste van gepensioneerden die dat hebben gespaard om na hun pensioen nog ruim te kunnen leven, en dus bovendien btw te betalen als ze hun effectenrekening leeghalen om op restaurant te gaan.
Het fundamenteelste bezwaar tegen een belasting op de stock van vermogen zijn echter vooral politieke en maatschappelijke overwegingen. Vermogen belasten wordt aangevoeld als het afpakken van wat men heeft. Onze fiscale historiek daarentegen was steeds gebaseerd op de afroming van wat er in de toekomst zou bijkomen. Ook voor andere reglementering is die niet-retroactiviteit het principe.
Zicht op het volledige financiële vermogen
Op basis van de antwoorden op de twee vragen hierboven is het duidelijk dat we een belasting, die niet enkel het inkomen maar ook het vermogen incalculeert, niet de stock maar de toename van uitsluitend het financiële vermogen moeten aangrijpen. Maar kijken we dan naar het uitgekeerde inkomen uit financiële activa, of ruimer naar de gerealiseerde toename, inclusief de aangroei van de intrinsieke waarde?
Onze fiscaliteit vandaag gaat uit van het principe dat enkel uitgekeerde inkomsten, dividenden of intresten, belast worden. De visienota-Delanote, op vraag van minister van Financiën Vincent Van Peteghem (cd&v) en de aanzet voor zijn blauwdruk voor een brede fiscale hervorming, wilde daarmee breken en stelde duidelijk dat ‘meerwaarden, die thans grotendeels vrijgesteld zijn, aan belasting zouden worden onderworpen, met dien verstande dat ook minderwaarden fiscaal in aanmerking moeten worden genomen.’
De visienota-Delanote, op vraag van minister van Financiën Vincent Van Peteghem (cd&v), stelde dat ‘meerwaarden, die thans grotendeels vrijgesteld zijn, aan belasting zouden worden onderworpen.'
Die laatste toevoeging is belangrijk. In de daaropvolgende bladzijden maakt het rapport duidelijk hoe moeilijk het zal zijn dat in de praktijk om te zetten. Het lijkt onvermijdelijk dat gerealiseerde en eventueel ook virtuele meer- en minderwaarden bijhouden, inclusief eventuele financiële kosten, gebaseerd moet zijn op een, bij wijze van spreken, aandeel-per-aandeel-opvolging, stuk per stuk.
Terecht besteedt de nota ten slotte aandacht aan de vervennootschappelijking van arbeidsinkomsten, die vaak tot gevolg heeft dat een enkele persoon beslist wat hij zichzelf toekent als loon, en hoeveel hij zichzelf uitkeert als dividend, en hoeveel hij bijgevolg reserveert voor de latere ontbinding van de vennootschap aan liquidatiebonus, of voor belastingvrije verkoop aan een derde.
Belast niet enkel meer- en minwaarden van financiële componenten
Die laatste beschouwingen leiden tot de conclusie dat een vermogensgerelateerde belasting het best gebaseerd wordt op de (jaarlijkse) aangroei van het totale financiële vermogen, met inbegrip van de pro rata verrekende waarde van financiële activa in afgezonderde rechtspersonen. Niet op meer- en minwaarden van bepaalde componenten van dat financiële vermogen.
Een dergelijke aanpak biedt nog meerdere voordelen. Zoals hoger betoogd, is het mogelijk om de evolutie van de totale financiële activa van een belastingplichtige op te volgen, zowel binnenlands met de gegevens in het CAP, als buitenlands met de internationaal uitgewisselde gegevens.
Uiteraard moet die opvolging rekening houden met een normale spaarquote in verhouding tot de fiscaal aangegeven (arbeids)inkomsten. Omdat meerwaarden op de overdracht van niet-financiële vermogenscomponenten – kunstwerken, oldtimers, of NFT’s – bovendien in de meeste gevallen omgezet wordt in financiële activa, komt dat, wanneer het over belangrijke bedragen gaat, tot uiting in de aangroei van het totale financiële vermogen.
Dat maakt opvolging mogelijk zonder een stuk-per-stuk waardering van de verkochte niet-financiële goederen, noch van de aandelen of andere beleggingsvormen waarin ze werden omgezet. Anderzijds kunnen al belaste meerwaarden – erfenissen maar ook de verkoop van onroerende goederen – vrij gemakkelijk en eenmalig (enkel in het betrokken jaar) geïdentificeerd worden en geneutraliseerd worden als belastingbasis.
Niets belet overigens bij de bepaling van de aangroei van de financiële activa rekening te houden met het aleatoire karakter van de evolutie van aandelen. Het zou trouwens een aardige steun zijn voor beursgenoteerde bedrijven wanneer hun aandelen op die manier vriendelijker zouden behandeld worden dan een spaarrekening.
Een jaarlijkse opvolging maakt het tot slot mogelijk vrij eenvoudig de brug te slaan naar de fiscaal aangegeven inkomens, in de eerste plaats het arbeidsinkomen en manifeste distorties in dat verband over te maken aan, naar gelang, parketten of sociale administraties.
Wie zijn de rijken?
Wellicht is het te ver gesprongen om deze aanpak direct om te zetten in fiscale wetten. Het zou niettemin al een hele stap vooruit zijn, als een krachtige computer, gesuperviseerd door een aantal onderlegde, onafhankelijke magistraten en experten, de (geanonimiseerde) gegevens die voorhanden zijn, in de hierboven beschreven optiek zouden onderzoeken.
Dat zou tenminste het voordeel hebben dat we eindelijk zicht zouden hebben op wie de rijken zijn die sommigen willen belasten. Gaat het om mensen met een groot vermogen en al dan niet een hoog (fiscaal aangegeven) inkomen? Of gaat het om mensen met een hoog (fiscaal aangegeven) inkomen, al dan niet met een groot vermogen? In het licht van de recente discussies over de impact van federale belastingwetgeving op de Gewestbegrotingen, is het daarenboven zinvol om te weten in welke provincies die vermogens zich situeren.
Aan de kant van de uitgaven zou dat eveneens duidelijker maken hoeveel tussenkomsten en voordelen voor mensen die er objectief geen behoefte aan hebben, ‘verspild’ worden. En dat zonder een heksenjacht op bepaalde individuen of groepen.
Voor wie tot slot met ontzetting deze aanslag op de GDPR-verworvenheden verwerpt: liever een systematische aanpak die voor iedereen geldt, dan een burgemeester die beslist wie door een privédetective moet geschaduwd worden. Of een minister die uitmaakt in welke individuele gevallen het geheim van het CAP wel mag opgegeven worden.