Wie het politieke en sociaaleconomische debat volgt, is vertrouwd met de aldoor herhaalde beleidsdoelstelling om een werkzaamheidgraad van 80 procent te bereiken. Een doelstelling die het ACV ook onderschrijft. Maar voor de Vlaamse en federale regering is het de kapstok geworden om elk beleidsvoorstel aan op te hangen, te pas en te onpas.
De werkzaamheidsgraad geeft weer hoeveel personen beroepsactief zijn in de totale bevolking op beroepsactieve leeftijd, traditioneel van 20 tot en met 64 jaar. De Vlaamse regering maakte een punt van een werkzaamheidsgraad van 80 procent in haar regeerakkoord in 2019, de federale regering deed hetzelfde een jaar later. Allebei stellen ze 2030 voorop als streefdatum.
Als indicator is een 80-procent-werkzaamheidsgraad arbitrair. De Europese Unie stelt 75 procent voorop tegen 2020, en 78 procent tegen 2030. Beter doen mag altijd, maar waarom precies 80 procent? Zo'n ambitie wordt amper getoond voor andere kernindicatoren voor de socialerechtenpijler.
Het loont de moeite om de doelstelling en het debat daarover grondiger te bekijken. Om te beginnen is de fixatie op een 80 procent-werkzaamheidsgraad als ultieme graadmeter voor ons sociaaleconomisch beleid vreemd. Als indicator is het nogal arbitrair. De Europese Unie stelde een werkzaamheidsgraad voorop van 75 procent tegen 2020, en van 78 procent tegen 2030 in het nieuwe actieplan voor de Pillar of Social Rights.
Beter doen mag altijd, maar waarom precies 80 procent? Waarom geen 79 of 82? Een dergelijke ambitie wordt amper getoond als het gaat over twee andere kernindicatoren voor de socialerechtenpijler, namelijk een jaarlijkse deelname aan levenslang leren van 60 procent, en de vermindering van het aantal mensen in armoede met 15 miljoen.
Gezondere arbeidsmarkt
Ten tweede is het bevreemdend dat men een 80 procent-werkzaamheidsgraad ziet als de ultieme beleidsdaad. De werkzaamheidsgraad is een beleidsindicator, geen direct beleidsresultaat. Het verbergt de onderliggende oorzaken en realiteiten op de werkvloer. Een volledige tewerkstelling is dan weer wel een concreet resultaat, namelijk werk voor iedereen die dat wil.
Maar vreemd genoeg is daar nergens meer sprake van. Het verschil is natuurlijk dat de werkzaamheid kijkt naar of mensen werken, terwijl volledige tewerkstelling ook kijkt naar of er voor iedereen werk is. Dat kan samenvallen, maar doet dat niet per se.
Wat betekent die 80 procent tot slot precies, in de eerste plaats voor alle betrokkenen, werkend en niet-werkend? Naargelang de eigenlijke doelstelling kan het beleid om een hogere werkzaamheid te bekomen grondig verschillen. Maar door die uiteindelijke doelstelling vaag te laten, biedt de ambitie rugdekking aan allerlei hoogst twijfelachtige beleidsmaatregelen vanuit het perspectief van een betere en gezondere arbeidsmarkt.
Hic et nunc
De achterliggende motivatie voor de hogere werkzaamheidsgraad loopt niet geheel gelijk in het Vlaamse en het federale regeerakkoord. ‘Vacatures geraken niet ingevuld’, lezen we in het Vlaamse regeerakkoord. ‘Tegelijk zitten nog te veel Vlamingen zonder werk. Hoe meer mensen aan de slag, hoe beter we onze welvaart op peil kunnen houden, en hoe beter we ondersteuning kunnen voorzien voor zij die het echt nodig hebben.’ Een werkzaamheidsgraad van 80 procent moet dat mogelijk maken.
Bij de federale regering klinkt het dat een hogere de werkzaamheidsgraad zorgt voor een sterkere sociale zekerheid. ‘Een kwaliteitsvolle job is de beste sociale bescherming en een belangrijke bron van emancipatie.’
Veel meer dan in de Vlaamse teksten schuift de federale regering het aspect van emancipatie via werk naar voor.
Het Vlaamse regeerakkoord legt dus meteen de link tussen de werkzaamheid en de arbeidsmarktkrapte. Dat is na de COVID-19-pandemie nog scherper geworden. Tegelijk bindt het de werkzaamheid aan meer inkomsten voor de overheid en meer overheidsondersteuning, zonder te specificeren over welke middelen het gaat.
Het federale regeerakkoord legt expliciet het verband met een versterking van de sociale zekerheid. Veel meer dan in de Vlaamse teksten komt ook het aspect van emancipatie via werk naar voor.
Dat geeft drie mogelijke achterliggende doelstellingen: de emancipatie van de werkende, een sterkere sociale zekerheid en onderlinge solidariteit, en een betere invulling van vacatures op de arbeidsmarkt. Ondertussen worden ze door elkaar gebruikt in het beleid en het publieke debat. Maar hoewel ze naast elkaar kunnen bestaan, zijn ze niet hetzelfde.
Neem nu maatregelen met weinig oog voor de kwaliteit van arbeid, sociale rechten of eerlijke bijdragen. Dat kan zich vertalen in een hogere werkzaamheidsgraad zonder dat het leidt tot emancipatie, of een sterkere sociale zekerheid. Syndicaal verzet daartegen afwimpelen als reactionair toont dan vooral dat sommige politici en werkgevers, vooral ter rechterzijde, eigenlijk maar één doelstelling hebben: een kortzichtige hic et nunc benadering om vacatures in te vullen.
De onderliggende doelstellingen voor een verhoogde werkzaamheid kan het ACV onderschrijven, maar wel als een coherent geheel. Niet alle arbeid emancipeert, niet alle jobs dragen bij tot sociale zekerheid en niet elke invulling van een vacature vermindert structureel de arbeidsmarktkrapte. Alles hangt af van hoe de werkzaamheid wordt verhoogd.
Niet zo dramatisch
Het eerste kwartaal van 2023 geeft België een werkzaamheid van 72 procent. Vlaanderen scoort met 76,9 procent beduidend hoger, Brussel en Wallonië een stuk lager. De Europese werkzaamheidsgraad zit daar met 74,9 procent tussenin.
Interessant is ook dat landen zoals Denemarken en Nederland met werkzaamheidsgraden boven 80 procent opeens lager scoren dan Vlaanderen wanneer de werkzaamheid wordt uitgedrukt in voltijds equivalenten (VTE’s, respectievelijk 68,6 procent, 70,4 procent en 70,6 procent). Landen als Tsjechië en Zweden slagen er dan weer wel in om hoge werkzaamheidsgraden in personen en in VTE’s te combineren.
Landen zoals Denemarken en Nederland, met werkzaamheidsgraden boven 80 procent, scoren opeens lager dan Vlaanderen wanneer de werkzaamheid wordt uitgedrukt in voltijds equivalenten.
Ook wie tijdelijk ziek is, verlof neemt of systemen van loopbaanonderbreking opneemt, wordt nog bij de werkende bevolking gerekend. Daar zijn de cijfers voor Vlaanderen minder toegankelijk, maar België zit met een afwezigheidspercentage van 10,8 procent boven het Europese gemiddelde (10 procent). Opvallend is dat verschillende landen met hoge werkzaamheidsgraden daar nog ruim boven zitten, bijvoorbeeld 13,7 procent in Zweden en zelfs 17 procent in Noorwegen.
Als we in het Vlaams Gewest kijken naar verschillende doelgroepen, dan zien we dat de werkzaamheid bij personen met een migratieachtergrond, korter geschoolden, personen met een handicap, en werknemers vanaf 60 jaar aanzienlijk lager ligt.
De cijfers op de volgende bladzijde geven weer dat het niet dramatisch gesteld is met de werkzaamheid in Vlaanderen, maar dat er, zeker vanuit Belgisch perspectief, nog wel ruimte voor een duurzame verhoging is. Toch wijst de analyse van de groepen die minder aan het werk zijn op een complex vraagstuk.
Bovendien toont de variatie in Europa dat onder een hoge werkzaamheidsgraad heel andere dynamieken kunnen schuilgaan. Dat versterkt alleen de vaststelling dat een hoge werkzaamheid nastreven weinig zegt over het eigenlijke beoogde resultaat.
Wat is de waarde van werk?
Wanneer werk onderdeel is van emancipatie, wordt een verhoogde werkzaamheid een streven naar inclusiviteit. Zolang we tenminste niet uit het oog verliezen dat werk niet de enige weg tot emancipatie is. Het vraagt een behoorlijk soepele geest om de sweatshops in Bangladesh of cobaltmijnen in Congo te roemen als motoren van persoonlijke emancipatie.
Zo’n drama’s blijven ons gelukkig bespaard, maar ook bij ons is er veel ziekmakend werk. De cijfers van de Vlaamse werkbaarheidsmonitor gaan al jaren in dalende lijn. In de laatste meting ondervond slechts 49,6 procent van de werknemers geen enkel werkbaarheidsprobleem. Het aantal langdurig zieken blijft stijgen, inmiddels al meer dan een half miljoen Belgen. Bij een derde gaat het om psychosociale aandoeningen, bij tweede derde om musculoskelataire aandoeningen (gewrichts- en spierproblemen).
Volgens de Vlaamse werkbaarheidsmonitor ondervond slechts 49,6 procent van de werknemers geen enkel werkbaarheidsprobleem.
Vreemd genoeg oogt het preventief beleid om de uitval van werknemers te voorkomen zeer mager, zowel Vlaams als federaal. Aangezien arbeidsongeschiktheid de grootste oorzaak is geworden waarom mensen op beroepsactieve leeftijd niet aan de slag zijn, is die stilte hallucinant. Rechtse partijen en werkgevers wijzen op de nood aan meer re-integratie, maar dat komt neer op ‘meer dweilen’ terwijl de kraan nog open staat.
Hoe kunnen we de werkzaamheid structureel verhogen als we werknemers in bepaalde beroepen gewoon opgebruiken en opzij laten schuiven?
Waardig werk omvat zinvolle en maatschappelijk nuttige arbeid, veilige arbeid in een gezonde omgeving, een evenwicht tussen arbeid, gezin en vrije tijd, inspraak en zeggenschap voor werknemers, en kansen op permanente vorming.
Een goede zaak is alvast het toegekende individuele opleidingsrecht van vijf dagen voor werknemers. België heeft bovendien een systeem van verloven die toelaten het werk tijdelijk te onderbreken voor verschillende motieven, zoals zorg. Maar dan is het weer onbegrijpelijk dat de federale regering net in dat tijdskrediet ging snoeien, zeker omdat Scandinavische systemen aantonen dat een hoge werkzaamheid gebaat is bij mogelijkheden om het werk te onderbreken.
Prioriteit aan volwaardige statuten
Gelijkaardige vraagtekens moeten we plaatsen bij de doelstelling van een sterkere sociale zekerheid. Om te beginnen is het te eenvoudig om vol te houden dat stijgende pensioen- en gezondheidskosten enkel met inkomsten van de sociale zekerheid opgevangen moeten worden, alternatieve financiering is net zo belangrijk.
Bovendien klinkt het nogal hol om de werkzaamheid als redder voor de sociale zekerheid naar voor te schuiven als dat pleidooi komt van de partijen die de sociale zekerheid miljarden aan rechtsreeks inkomsten hebben ontzegd via de niet-gefinancierde taxshift van de regering-Michel.
Alle berekeningen en zegeberichten ten spijt, is de kost per gecreëerde job (108.000 euro) toen een totale aderlating geweest, aldus studies van het Federaal Planbureau. Als het niet de bedoeling is om iedereen correct te laten bijdragen, kun je niet zeggen dat de werkzaamheidsgraad ter wille is van de sociale zekerheid.
Een verrassend eenvoudig recept om werken te doen lonen, de sociale zekerheid te versterken, en de overheidsinkomsten te spijzen, zijn … hogere lonen. Alleen maakt de verstrengde loonnormwet dat onmogelijk.
Net zo cynisch is het wanneer die partijen net sociale uitkeringen bestempelen als bron van inactiviteit. Onze samenleving is allerminst overmatig gul voor de allerzwaksten, meerdere standaarduitkeringen liggen nog ruim onder de armoedegrens. Een sterke sociale zekerheid betekent ook volwaardige uitkeringen. Werken doen lonen is dan in de eerste plaats een verhaal van loon naar werken.
Een verrassend eenvoudig recept om werken te doen lonen, de sociale zekerheid te versterken, en de overheidsinkomsten te spijzen, zijn natuurlijk … hogere lonen. In het bijzonder voor beroepen die momenteel weinig aantrekkelijk zijn door de slechte loon- en arbeidsvoorwaarden, zoals poestdiensten, de horeca, of de groothandel. Alleen maakt de verstrengde loonnormwet, dat andere geesteskind van de regering-Michel, geen vrije loononderhandelingen mogelijk.
Maar dat krijgt weinig aandacht in het debat. Integendeel, veel aandacht gaat naar de uitbreiding van tussen- of nepstatuten met weinig meerwaarde voor de werknemer of de sociale zekerheid, zoals flexijobs of de uitbreiding van het aantal uren studentenarbeid.
Wie krijgt jobkansen?
Die flexijobs kwamen er initieel enkel in de horeca, maar werden intussen verbreed naar de detailhandel, zorg-, cultuur- en sportsector. Flexijobbers betalen wel een vaste sociale zekerheidsbrijrage, maar geen belastingen.
Een analyse van het Rekenhof leerde dat flexijobs in de horeca in grote mate een omzetting van bestaande jobs naar flexijobs waren. Een uitbreiding zal niet veel meer mensen aan het werk zetten, maar wel het bestaande arbeidsaanbod verschuiven, ten koste van de algemene belastingen en dus ook van de sociale zekerheid.
Studentenjobbers betalen dan weer nauwelijks sociale bijdragen en bouwen ook geen sociale rechten op. Dat verdringt vooral jobkansen voor kortgeschoolden, een groep die al slecht scoort wat betreft wekzaamheidsgraad. Bovendien wijst buitenlands onderzoek uit dat studenten die werken tijdens hun studie vaker langer studeren of hun studie stopzetten. Dat betekent dus later actief worden op de arbeidsmarkt, en minder inkomsten voor de sociale zekerheid.
Sommige maatregelen voor de werkzaamheid zijn dus eerder een aanslag op de sociale zekerheid dan een versterking ervan. Als men dat meent, moet de instroom naar volwaardige jobs in correcte statuten absoluut prioriteit krijgen.
Krapte
De in de praktijk meest gehanteerde doelstelling voor een hogere werkzaamheid is de invulling van vacatures in een krappe markt. Zeker sinds de COVID-19-periode wordt de ratio tussen het aantal werkzoekenden en openstaande vacatures steeds krapper. De grote onderliggende drijver zijn de demografische ontwikkelingen, met een grote cohorte oudere werknemers (de babyboomgeneratie) die de arbeidsmarkt aan het verlaten is ten opzichte van een beperktere instroom jongeren.
Vlaanderen kampt al heel lang met een relatieve hoge spanningsratio, ook in Europees perspectief. Veel heeft daarbij te maken met een mismatch op de arbeidsmarkt, waarbij sommige gevraagde vaardigheden te weinig aanwezig zijn in de beschikbare populatie, zoals sociale en digitale vaardigheden. Mogelijkheden tot grondige herscholing op latere leeftijd zouden daarom een veel groter aandachtspunt moeten zijn.
Om voldoening uit werk te kunnen halen, moeten mensen moeten vrij zijn om hun eigen keuzes te maken. Maar die keuzes staan ook in verhouding tot het aanbod. Waar komen werknemers het best tot hun recht? Het vertrekpunt in het arbeidsmarktbeleid is steeds het aanbod van jobs, de vacatures, om daar de vraag tegenover te stellen.
Maar misschien behoeft ook het aanbod dringend een doorlichting. Niet alle jobs zijn gelijk, noch qua productiviteit, noch qua maatschappelijk nut, noch qua gezondheid en persoonlijk welzijn.
Om effectief vacatures in te vullen, moeten we ons durven afvragen welke vacatures minder prangend zijn.
Als een organisatie wel de middelen vindt om een interieurdesigner aan te werven om de look and feel van de bekleding in de bedrijfsgebouwen aan te pakken, maar de uitbestede cafetariaonderneming vindt geen personeel aan de verworven loonsvoorwaarden – wordt kapitaal dan werkelijk optimaal gealloceerd?
Om effectief vacatures in te vullen, moeten we ons durven afvragen welke vacatures minder prangend zijn. Beleidsmatig overheerst de vraag hoeveel arbeidskrachten we op de arbeidsmarkt kunnen brengen, niet hoe we met de beschikbare krachten de best mogelijke arbeidsmarkt kunnen inrichten.
De kwalijke evolutie om activering te koppelen aan sociale (grond)rechten is daar de exponent van. Een triest voorbeeld is de koppeling die de Vlaamse regering maakte tussen sociale huisvesting en een verplichte inschrijving bij de VDAB. Het recht op huisvesting wordt zo een plicht tot werk.
Het resultaat is dat een extra groep ‘werkzoekenden’ zich inschrijft, onder wie velen niet klaar zijn voor werk, bijvoorbeeld om gezondheidsredenen, of voor wie dat niet logisch is, zoals studenten.
Als beleid voor een hogere werkzaamheidsgraad vervalt in pogingen om het aanbod werkzoekenden te verhogen door zoveel mogelijk mensen zonder onderscheid en omkadering op de arbeidsmarkt te duwen, dan valt te betwijfelen of een duurzame verhoging überhaupt haalbaar is.
Bovendien is dat belangrijk voor de productiviteit. Die ligt in België historisch erg hoog, maar groeit de laatste jaren minder sterk. Competenties en opleidingen om die opnieuw te versterken zijn belangrijkere hefbomen om de arbeidsmarktkrapte te bestrijden.
’t Is nog al niet naar de wuppe
Het evenwicht in de achterliggende redenen voor een hogere werkzaamheidsgraad is zoek in het beleid. Politici zijn vooral streepjes aan het trekken in plaats van duurzaam resultaat na te streven, en het activeringsbeleid krijgt bovenmatig veel aandacht. Er zijn positieve evoluties, zoals de versterkte aandacht voor persoonlijke en gezondheidsproblemen, maar ook negatieve, zoals het afhankelijk maken van sociale rechten aan werk.
Als we de werkzaamheid structureel willen verhogen, moeten de drie vooropgestelde doelstellingen samen fungeren als toetssteen voor het beleid. Dat zal een veel genuanceerder beeld opleveren over de beleidsmogelijkheden en een veel solidere basis voor het doorvoeren van de nodige hervormingen.