De sectorale onderhandelingen over de loonvoorwaarden van huishoudhulpen zijn door een njet van werkgeversorganisatie Federgon onverwacht vastgelopen, meldt het ACV. Nochtans was Vlaams minister Zuhal Demir duidelijk dat de prijsstijging van de dienstencheques integraal moest doorvloeien naar het verbeteren van de koopkracht van de werknemers in de sector.
‘We hebben verwacht snel tot een akkoord te komen met de werkgevers, gezien het duidelijke kader dat vanuit de politiek werd uitgezet. De teksten lagen klaar om de lonen van dienstenchequewerknemers met een euro bruto te verhogen, maar de werkgevers hadden daar weinig oren naar’, stelt Kris Vanautgaerden, nationaal secretaris bij ACV Voeding en Diensten.
Cafetariamaatregelen
Federgon schoof in de plaats daarvan een verhoging van de onderhoudsvergoeding van de werkkledij en het opzetten van een tweede pensioenpijler naar voren. Onaanvaardbaar, aldus Vanautgaerden. ‘De werkgevers proberen een loopje te nemen met de nood om de koopkracht van de werknemers te versterken. Door de verhoging via fiscaal gunstige cafetariamaatregelen door te voeren, zijn zij op het einde van de rit de enige winnaars, niet wie aan veel te lage lonen moet werken.’
Het ACV blijft daarom samen met de andere vakbonden hameren op een effectieve verhoging van de brutolonen. ‘Daardoor stijgt niet alleen het maandelijks inkomen, maar ook het vakantiegeld en de eindejaarspremie en alle andere afgeleiden die berekend worden op het effectieve inkomen van wie in de sector werkt. Dat is de enige duurzame manier om de loonvoorwaarden in de sector te verbeteren’, aldus Vanautgaerden.
Winsten
Intussen blijven werkgevers wijzen op de naar eigen zeggen slechte resultaten in de sector, een argument dat volgens het ACV niet opgaat: ’90 procent van de huishoudhulpen werkt in een onderneming die maakt winst. 2023 was nog een echt boerenjaar voor de sector, waarin zo’n 90 miljoen euro aan winst werd opgetekend, waarvan meer dan driekwart in dividenden werden uitgekeerd, gesubsidieerd door de belastingbetaler. Er is dus wel degelijk voldoende geld om de broodnodige verhoging door te voeren.’