Het debat over de platformeconomie lijdt onder een gebrek aan data en kennis. Voornamelijk omdat het een moeilijk te bestuderen fenomeen is dat in veel verschillende vormen voorkomt. Belangrijk is de vraag of platformwerk effectief een nieuwe vorm van werk is, of eerder een nieuwe uiting van ander precair werk, zoals uitzendwerk of stukwerk waarin het risico meer afgeschoven wordt op werkenden.
Uit ETUI-onderzoek blijkt alvast dat internet- en platformwerk vaker voorkomen in regio’s met een hogere werkloosheid. In dit stuk licht ik toe waar het beleid zich op richt, en wat we weten over dit werk.
We vonden dat de mediaan platformwerker zo’n zeven uur per week werkt, en in de laatste maand ongeveer 140 euro verdiende, omgerekend minder dan 5 euro per uur.
Met platformen, of de deeleconomie bedoel ik bedrijven achter een applicatie die klanten verbindt met werkenden. Het platform biedt een dienst aan en oefent een vorm van controle uit over die transactie, zoals de betaling uitvoeren of reputaties regelen door een ratingsysteem. Platformen worden gekarakteriseerd door het gebruik van algoritmes in het management van die transacties.
Ze bestaan bovendien in veel vormen, met een belangrijk onderscheid tussen taken die op afstand gebeuren – zoals een enquête invullen, een vertaling maken, of een IT-project – en taken die op een bepaalde locatie uitgevoerd moeten worden – zoals leveringen, transport, of huishoudelijk werk.
Vaak zijn de werkomstandigheden bij die platformen behoorlijk slecht, met relatief lage lonen voor lange werkuren. Er is ook veel onbetaalde arbeid door bijvoorbeeld op klanten te moeten wachten, of in te loggen en te zoeken naar taken. Omdat platformen zich meestal profileren als niet meer dan een intermediërende rol en zeker geen werkgever, heeft de arbeidersbeweging vandaag veel aandacht voor het statuut van de platformwerker.
Platformen zijn bovendien erg veelzijdig en maken gebruik van het bestaande wettelijke kader om de kosten zoveel mogelijk te drukken. Eenzelfde platform werkt daarom in sommige landen wel met werknemers, en in een ander met zogenaamd zelfstandige freelancers.
Niet groot, maar niet onbelangrijk
Hoe belangrijk is de platformeconomie? Een van de problematische zaken aan het hele debat is dat er eigenlijk niet zoveel duidelijke, kwantitatieve informatie is over de grootte van de platformeconomie. Er zijn wel een aantal enquêtes uitgevoerd, waarvan de bekendste COLLEEM is, een project van het onderzoekscentrum van de Europese Commissie in zestien Europese landen.
COLLEEM schat dat ongeveer 8,6 procent van de 16- tot 74-jarigen in 2018 minstens maandelijks via platforms werkte. Omdat het hier echter geen toevallige steekproef betreft, is dat waarschijnlijk een overschatting.
In reactie op de wijd uiteenlopende schattingen hebben we, met collega’s aan het Europese Vakbondsinstituut, een toevallige steekproef georganiseerd in veertien Europese landen. Daarmee hopen we de grootte van de sector in kaart te brengen.
Wij doen dat door mensen te vragen of ze een serie taken ooit al eens via het internet hebben uitgevoerd. Indien ze dat in het afgelopen jaar gedaan hebben, vragen we ze ook via welke applicatie. Zo kunnen we vaststellen of het om een echt platform gaat.
Op zijn ruimst heeft 29 procent van de volwassenen (18-64 jaar) ooit al eens geld verdiend via het internet – door werk te verrichten, bezorgingen te doen, maar bijvoorbeeld ook door iets te verhuren of te verkopen. 17 procent deed dat in het afgelopen jaar. Uiteindelijk voerde ongeveer 12 procent in het afgelopen jaar een van vijf types internetwerk uit: klikwerk (korte taken online), professioneel werk vanop afstand (zoals ICT of vertalingen), werk op verplaatsing veelal in de huiselijke sfeer (zoals oppaswerk of bijles), transportwerk, of bezorgingswerk.
29 procent van de volwassenen (18-64 jaar) heeft ooit al eens geld verdiend via het internet – door werk te verrichten, maar bijvoorbeeld ook door iets te verhuren of te verkopen.
Van deze groep internetwerkenden werkte ongeveer de helft (5,6 procent) via een platform. De groep die sterk afhangt van platformwerk – minstens 20 uur in de laatste week, of voor minstens de helft van hun jaarinkomen – komt op ongeveer 1,5 procent en blijft redelijk stabiel over de landen.
De platformeconomie is dus niet zo groot, maar ook niet onbelangrijk. Ten eerste verrichten redelijk veel mensen werk via het internet, en kunnen die op termijn voor platformen werken. Bovendien is er nog veel groeipotentieel. Tussen een kwart en de helft van de platformwerkers doen het nog maar een jaar.
Tot slot kunnen veel aspecten van het platformwerk ook ingezet worden in de traditionele economie, zoals grotendeels geautomatiseerde controles via algoritmes en de verschuiving van onzekerheid en kosten naar werkenden.
Klikwerk
Het voordeel van deze studie is dat we ook kunnen onderzoeken wie de platformwerkers zijn. Er zijn wel degelijk verschillen tussen mensen die voornamelijk via platforms werken en de volledige bevolking. Gemiddeld zijn ze jonger, wat hoger opgeleid, en vaker buiten het land geboren.
Figuur 1: Aandeel platformwerkers voor verschillende demografische categorieën (Bron: ETUI Internet and Platform Work Survey 2021)
Maar zowat alle groepen van de bevolking zijn vertegenwoordigd onder platformwerkers (figuur 1). Dat is belangrijk omdat de slechte arbeidsomstandigheden soms worden geminimaliseerd, bijvoorbeeld omdat het nu eenmaal enkel om studenten gaat die later toch beter werk zullen hebben.
Kunnen we een zicht krijgen op wat die platformtaken zijn? Meer dan de helft van het platformwerk wordt eigenlijk online gedaan (figuur 2). Voor het grootste deel zijn dat korte microtaken die weinig geld opbrengen. Er wordt daarnaast veel freelancewerk gedaan via online platformen. Bezorging staat eigenlijk maar in voor twaalf procent van het platformwerk en transport voor zeven procent.
Figuur 2: Types platformwerk (Bron: ETUI Internet and Platform Work Survey 2021)
Tot slot vonden we dat de mediaan platformwerker zo’n zeven uur per week werkt, en in de laatste maand ongeveer 140 euro verdiende, omgerekend minder dan 5 euro per uur. In landen waar er een minimumloon is, verdient de helft minder dan dat minimumloon wanneer het naar uren wordt omgezet.
Er is een grote tweedeling tussen de (grote) meerderheid die erg weinig verdient aan het werk en er ook niet zo op steunt, en het deel dat er veel sterker van afhangt. Los daarvan reflecteert dit waarschijnlijk dat niet elk uur dat gewerkt wordt ook effectief betaald wordt.
Er zijn ook grote verschillen tussen het soort werk. Klikwerk verdient het minst, grotere freelanceprojecten vanop afstand hebben gemiddeld de hoogste verdiensten.
Maar als het werk zo slecht is, waarom doen mensen het dan? Studies naar de werkmotivaties halen vaak de flexibiliteit van het werk aan. Dat is zeker een aantrekfactor, maar voor wie effectief geld wil kunnen verdienen op de platformen blijkt er helemaal niet zoveel ruimte voor flexibiliteit. Men moet vaak online zijn om opdrachten binnen te halen, en het inkomen per taak ligt laag.
In plaats van de klassieke industrie
Momenteel peilen mijn collega Agnieszka Piasna en ik naar de economische motivaties om platformwerk te gaan doen. Recent stelden wij de vraag of platformwerk meer opgenomen wordt in regio’s waar er minder jobs of minder goede jobs beschikbaar zijn.
Figuur 3: Internet- en platformwerkers per regio (Bron: ETUI Internet and Platform Work Survey 2021)
Figuur 3 toont dat er effectief behoorlijk wat variatie is binnen landen in de mate waarin aan internetwerk en platformwerk gedaan wordt. Dat koppelden we aan informatie op een gedetailleerder niveau (NUTS2 regio’s) en aan informatie van Eurostat over de werking van de arbeidsmarkt – werkloosheidscijfers, de tewerkstelling voor een specifiek profiel, het gemiddelde inkomen, ondertewerkstelling, het aandeel zelfstandigen zonder werknemers, en het aandeel van de klassieke industrie waarin grotendeels beter beschermde jobs beschikbaar zijn.
We verwachtten dat internetwerk en platformwerk waarschijnlijker zouden zijn wanneer er minder goede jobs beschikbaar zijn in de regionale arbeidsmarkt. En inderdaad, internetwerk en platformwerk komen 10 procent vaker voor in regio’s met een erg hoge werkloosheid, vergeleken met regio’s met een erg lage werkloosheid.
Bovendien is er meer internetwerk in regio’s waar meer mensen deeltijds werken, bij gebrek aan een voltijdse job. Of waar ze werken met tijdelijke contracten omdat ze geen permanente job vonden.
Dat impliceert dat mensen zelf platformwerk als minder aantrekkelijk beschouwen en het vooral doen wanneer er weinig andere opties zijn. Zelfs al is het voornamelijk een aanvulling op hun werk.
Beter platformwerken
De huidige werkomstandigheden, de vrees voor misbruik, en de heersende onduidelijkheid in het wettelijke kader leidden tot beleidsinterventies in verschillende landen. De eerste echte regulering in Europa was de Ley Rider in Spanje. Die houdt een ruime veronderstelling in dat bezorgingsrijders werknemers zijn.
De Europese Commissie heeft zelf een voorstel, de richtlijn voor platformwerk (Platform Work Directive). Dat stelt een lijst van criteria op, en van zodra werkenden aan een aantal daarvan voldoen, wordt er verondersteld dat ze werknemers zijn.
Een gelijkaardige aanpak nam de Belgische federale regering-De Croo I in de Arbeidsdeal. Het probleem met die focus op het statuut van platformwerkers is dat platformen dat nog steeds kunnen omzeilen. Het focust ook niet op de problemen van precair werk die ook bestaan wanneer de platformwerkers wel werknemers zijn, of het nu gaat over veiligheid, onbetaalde werkuren, of over problemen met het management door een algoritme.
Ten slotte laat die aanpak vaak een grote groep platformwerkers buiten beschouwing, namelijk zij die vanop afstand werken.
Figuur 4: Bereid om vakbondslid te worden (Bron: ETUI Internet and Platform Work Survey 2021)
Onze studies tonen dan voornamelijk aan dat de belangrijke problemen met platformwerk niet volledig opgelost zijn als er een oplossing gevonden wordt voor het classificatieprobleem. Er is nood aan betere werkomstandigheden, of mensen nu werken als werknemer of als zelfstandig freelancer.
Een groot probleem met de platformeconomie is de zwakke positie van zij die het werk doen. Zij zien zich geconfronteerd met procedures en algoritmes waartegen weinig verweer mogelijk is.
Vakbonden voor platformwerkers
Een tweede mogelijke aanpak van die problemen bieden het collectief overleg en vakbondsactie. Er vindt een sterke stijging plaats in pogingen om platform- en internetwerkers te organiseren. Dat gaat meestal makkelijker met platformwerkers die in de openbare ruimte werken, zoals taxibestuurders of bezorgers. Traditionele vakbonden zoeken ook meer toenadering. Ook hier is er een belangrijke Europese ontwikkeling geweest, namelijk een richtlijn van 29 September 2022 over collectief onderhandelen voor zelfstandigen zonder werknemers.
Zij kunnen zich door die versoepeling nu ook verenigen om samen over loon- of arbeidsvoorwaarden te onderhandelen. Hoewel platformwerkers inderdaad moeilijk te organiseren zijn, zijn er tegenwoordig meer initiatieven en is er veel activiteit vanuit de werkenden zelf.
Pogingen om de platformeconomie te reguleren, gaan het best verder dan het statuut van de werker (werknemer of zelfstandige).
Uit bevragingen aan platformwerkers blijkt dat zij niet weigerachtig staan tegenover vakbonden. In onze steekproef van de actieve bevolking in Europa is ongeveer dertien procent van alle werkenden lid van een vakbond. Dat is gelijk voor wie op een platform werkt en wie dat niet doet. Maar de bereidheid om lid van een vakbond te worden, ligt ongeveer 4 procentpunt hoger bij platformwerkers dan bij zij die niet op een platform werken.
Dat verschil is nog wat groter voor mannen dan voor vrouwen, voor jongeren dan voor ouderen, voor migranten vergeleken met niet-migranten, en voor korter opgeleiden vergeleken met universitair geschoolden. Maar de bereidheid is er bij zowat alle groepen. Een meer gedetailleerde analyse, met correcties voor de verschillende eigenschappen van platform- en andere werkers, levert nog steeds een verschil op van ongeveer 3 procent.
Er is dus wel degelijk ruimte is om platformwerkers te organiseren. Sociaal overleg en collectieve actie kunnen hun loon- en arbeidsvoorwaarden verbeteren. Meer algemeen toont ons werk aan dat pogingen om de platformeconomie te reguleren het best verder gaan dan het statuut van de werker (werknemer of zelfstandige).
Regulatie en controle moet ervoor zorgen dat de minimumstandaarden gerespecteerd worden. Deze nieuwe jobs mogen niet tot een verslechtering van de arbeidsomstandigheden leiden. In dat geval organiseren ze enkel uitbuiting op een nieuwe manier.