Hoezee, eindelijk eens iemand die deze vergeten doelstelling van onder het stof haalt. De hoezo volgde echter al snel.
Om te beginnen doet het in een Belgische context, met een Waalse werkloosheidsgraad van 7,5 procent en zelfs 10,1 procent in het Brusselse, wat vreemd aan om zo vroeg victorie te kraaien. Maar het roept ook de vraag op wanneer je precies volledige werkgelegenheid bereikt.
NAIRU
Denys lijkt uit te gaan van een werkloosheidsgraad van 3 procent. Dat kreeg onze generatie inderdaad zo ingelepeld, de Engelse socialezekerheidseconoom William Beveridge achterna. In 1944 ging hij ervan uit dat er zelfs bij volledige werkgelegenheid altijd wel mensen in between jobs zijn, een frictionele werkloosheid.
Een té krappe arbeidsmarkt, met werknemers die boter bij de vis willen, zagen werkgevers naoorlogs liever niet komen.
Al rekende de Nationale Bank in 2018 voor het Vlaams Gewest uit dat die ‘ideale werkloosheid’ niet meer 3, maar 2,1 procent bedroeg. In de huidige situatie, met een werkloosheid van 3,6 procent, betekent dat nog eens 48.000 werkzoekenden aan het werk.
Zo’n krappe arbeidsmarkt, met werknemers die boter bij de vis willen en overheden die daarop de rente zouden optrekken, zagen werkgevers en financiële markten naoorlogs liever niet komen. Zo ontstond een alternatieve doelstelling: de non accelarating inflation rate of unemployment, ofwel NAIRU. Voor België bedraagt die 7,1 procent, volgens de Nationale Bank. Maar liefst 5 procentpunt hoger dan de Beveridge-norm.
Zones zonder werkloosheid
Nu we alsnog dichter bij een volledige werkgelegenheid lijken te komen, doet dat dromen. Van een beter lot voor achtergebleven werklozen vooreerst. Maar ook dat volledige werkgelegenheid als beleidsdoelstelling niet langer wordt weggewuifd. En van overheden die daar effectief naar handelen, door de te bereiken werkzaamheidsgraad expliciet te koppelen aan een werkloosheidsgraad.
In Duitsland deed voormalig bondskanselier Angela Merkel (CDU) het al voor met een engagement voor 3 procent. In Frankrijk volgde president Emmanuel Macron vorig jaar, weliswaar met een doel van 5 procent tegen 2027.
De naderende volledige werkgelegenheid in Vlaanderen zorgt voor blozende kaken bij iedereen die al jaren beweert dat werkloosheid alleen met neoliberale recepten bestreden kan worden.
Maar laten we hopen dat we na de verkiezingen het debat over dat soort cijferdoelen kunnen omzetten in een individueel, afdwingbaar recht op arbeid. Dat was de driver voor een deel van de tewerkstellingsprogramma’s van de vorige eeuw, in het kielzog van de eerste olieschok. Om nadien te worden verguisd, want werkgelegenheid moest van de markt komen en niet van de overheid.
Zelfs voor de moeilijkst bemiddelbare werklozen kon er amper nog wat sociale economie van af.
Vanuit Frankrijk waaide inmiddels het concept van de territoires zéro chômeurs de longue durée binnen. En vanuit Nederland, via voormalig sp.a/Vooruit-voorzitter John Crombez, eerder al het concept van de basisbaan. Dat meende Conner Rousseau vorig jaar te moeten overgieten met een flinks-populistische sanctiesaus. Ook Jan Denys brak er een lans voor. ‘De overheid als werkgever van de laatste instantie’, vloekte hij moedig in de rechtse kerk.
Regulitis
De naderende volledige werkgelegenheid in Vlaanderen zorgt bovendien voor blozende kaken bij iedereen die al jaren beweert dat werkloosheid alleen met radicale arbeidsmarkthervormingen bestreden kan worden: werklozen verarmen, het arbeidsrecht dereguleren, of het sociaal overleg ontwrichten.
Terwijl overheden, de federale voorop, niet verder kwamen dan wat cosmetica en, erger nog, de regulitis aanbliezen. Zo slecht heeft die Vlaamse arbeidsmarkt het dan toch niet gedaan.
Liever dan hun ongelijk toe te geven, gooien de tegenstanders het over een andere boeg. De verzekering tegen volledige werkloosheid, de ‘genereuze’ tijdelijke werkloosheidsuitkering, de wet-Renault met zijn overlegverplichtingen bij collectief ontslag, mogen, nu we opstomen naar volledige werkgelegenheid, wel op een lager pitje. Veerkracht, heet dat tegenwoordig.