© Unsplash/ Szabolcs Varnai

Fons Leroy, tot 2019 afgevaardigd bestuurder van de VDAB, bespreekt De arbeidsmarkt (be)grijpbaar maken, van ACV’ers Peter van der Hallen, Maarten Gerard en Ann Vermorgen over dertig jaar Vlaams sociaaleconomisch overleg.

Fons Leroy, tot 2019 afgevaardigd bestuurder van de VDAB
 07 januari 2025

In hun nieuwe boek De arbeidsmarkt (be)grijpbaar maken geven ACV’ers Peter van der Hallen, Maarten Gerard en Ann Vermorgen een inkijk in dertig jaar Vlaams sociaaleconomisch overleg. Het boek geeft niet enkel een overzicht van de opeenvolgende Vlaamse sociale akkoorden, maar beschrijft ook de interne syndicale strategie en aanpak van het ACV.

Dat geeft het boek een groene saus. De auteurs tonen aan dat in het Vlaams overleg heel wat bakens werden verzet. Dat toont het ongelijk aan van een aantal arbeidsmarktdeskundigen, zoals Jan Denys (Randstad), die recent meende dat het sociaal overleg nauwelijks nog impact heeft en dat de vakbonden moeite hebben om de veranderingen op de arbeidsmarkt te vertalen naar een moderne syndicale strategie. Het boek bewijst dat die strategie er wel degelijk is.

Maar het boek is even goed een aanklacht tegen de inperking van het sociaal overleg in de arbeidsmarkt. In deze bijdrage ga ik niet zozeer in op de groene kleuren van het boek, maar wil ik enkele punten bijkleuren vanuit mijn ervaring in de schoot van het paritair beheer van de VDAB en van het Vlaams Economisch en Sociaal Overlegcomité (VESOC), waarin de Vlaamse regering en de sociale partners akkoorden sluiten.

Krijtlijnen

De auteurs nemen de Eerste Vlaamse Werkgelegenheidsconferentie van 1993 als startpunt van dertig jaar Vlaams sociaaleconomisch overleg. Ze noemen het een trendsettend akkoord. Dat was het ook. Tot dan was de rol van de sociale partners beperkt tot afstandelijke beleidsadviezen van de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV), of tot uitvoerende beheerstaken in de schoot van de VDAB.

Met de conferentie van 1993 en het eerste VESOC-akkoord bepaalden ze voor het eerst mee de krijtlijnen van het Vlaamse arbeidsmarktbeleid. Dat was hoegenaamd geen evidentie. In die tijd heerste immers het adagium van het primaat van de politiek en die politiek wou zijn zeggingsmacht niet delen met het middenveld.

Arbeidsmarktdeskundigen zoals Jan Denys menen dat vakbonden moeite hebben om de veranderingen op de arbeidsmarkt te vertalen naar een moderne syndicale strategie. Het tegendeel is waar.

Klinkt bekend? Dat leidde eerder al tot een conflict met de sociale partners. Vooral de vakbonden steigerden omdat de toenmalige regering-Geens IV (1988-1992) geen paritair beheer voor de VDAB wou aanvaarden. De formele reden was dat de VDAB gefinancierd werd uit de algemene middelen en niet zoals bijvoorbeeld de moederorganisatie RVA uit bijdragen van werkgevers en werknemers.

Gelukkig kwam de regering onder druk van de sociale partners op zijn standpunt terug, maar het was duidelijk dat het middenveld rekening moest houden met het politiek primaat. Nog een reden waarom zo’n Vlaams akkoord niet evident was, lag bij de draagkracht van de sociale partners.

Aan werkgeverszijde nam het Vlaams Economisch Verbond (VEV), de voorloper van VOKA, het voortouw, maar die organisatie had geen ervaring als sociale partner zoals het VBO. Ze bestond toen als kleinste gemene deler van de verschillende onafhankelijke Kamers van Koophandel. Aan werknemerszijde waren de Vlaamse vertegenwoordigers nog hoofdzakelijk schatplichtig aan en enigszins bevoogd door de dominante federale en sectorale structuren.

Voortrekkers

Het is dan niet verwonderlijk dat het initiatief voor de werkgelegenheidsconferentie uit politieke hoek kwam. Het was gemeenschapsminister van Tewerkstelling Leona Detiège (SP) die het voorstel lanceerde. Enigszins tot ongenoegen van pas aangetreden minister-president Luc Van den Brande (CVP) die zich als voormalig federaal minister van Arbeid de kaas van het brood had laten eten.

Hij ging evenwel akkoord, op voorwaarde dat de onderhandelingen in twee aparte werkgroepen verliepen. Een over het economisch beleid onder leiding van zijn kabinet, en een over het arbeidsmarktbeleid onder leiding van het kabinet van Leona Detiège.

Het uiteindelijke VESOC-akkoord was niet enkel trendsettend omwille van de inhoud. Het vormde de aanzet van het Vlaamse activeringsbeleid, van de oprichting van het Steunpunt Werk, van een gemengd beheer van de arbeidsmarkt en van de introductie van een diversiteitsbeleid. Die thema’s werken vandaag nog door in het arbeidsmarktbeleid.

Het akkoord grepen de sociale partners bovendien zelf aan om hun legitimiteit op Vlaams niveau en binnen hun eigen organisaties te versterken. Ze traden uit hun federale keurslijven, gaven het sociaal overleg in Vlaanderen een gezicht en beklemtoonden dat er akkoorden met de sociale partners konden worden gesloten op een moment dat zoiets federaal moeilijker lukte. Het Vlaams ACV nam daarbij steeds een echte voortrekkers- en bruggenbouwersrol.

Dwingend

Met de Vlaamse Werkgelegenheidsconferentie van 1993 was de traditie van sociale akkoorden op Vlaams niveau ingezet, maar de formule kon veranderen. Soms ging het om echte tripartite akkoorden, soms over paritaire akkoorden die de regering bekrachtigde of budgettair honoreerde, soms enkel over paritaire akkoorden.

Het gevolg was dat de impact en afdwingbaarheid van de akkoorden niet altijd dezelfde waren. In bepaalde gevallen was er nauwelijks een verschil tussen een SERV-aanbeveling en een paritair akkoord.

Vlaamse cao's stonden al op de agenda van de eerste werkgelegenheidsconferentie.

Anders is dat bij Vlaamse cao’s. Dat thema wordt in het boek slechts summier aangehaald. Nochtans stond het al op de agenda van de eerste werkgelegenheidsconferentie en hadden de opeenvolgende minister-presidenten Geens en Van den Brande, evenals ministers Detiège en De Batselier, zich voor Vlaamse cao’s uitgesproken.

Het VEV blies koud en warm. Het zag er een opportuniteit in om vorm te geven aan Vlaamse zelfstandigheid, maar huiverde van een ‘tweede vakbondsloket’. UNIZO, toen nog het Nationaal Christelijk Middenstandsverbond (NCMV), en de vakbonden waren tegen omdat ze alles op federaal niveau wilden houden. Ze vreesden dat Vlaamse cao’s de bestaande cao’s zouden uithollen.

Toenmalig topman van het Vlaams ACV Luc Cortebeeck bood naar aanleiding van de conferentie een opening: ‘Sociaal overleg moet in de toekomst in Vlaanderen niet enkel tot adviezen leiden, maar ook tot overeenstemming tussen de intersectorale sociale partners. Niet om op het terrein van arbeidsrecht en arbeidsvoorwaarden te treden, maar om rond specifieke Vlaamse thema’s, binnen de Vlaamse bevoegdheden, akkoorden te sluiten. Waarom zou met de Vlaamse overheid niet worden onderzocht hoe die kunnen worden versterkt en veralgemeend?’

Begraven

Die opening werd politiek benut. Een positief advies van professor Roger Blanpain, notoir deskundige in het arbeidsrecht, gaf aanleiding tot enkele decretale initiatieven. Uiteindelijk werd het decreet begraven omdat de federale regering de Vlaamse bevoegdheid voor het Grondwettelijk Hof aanvocht.

Dat oordeelde dat de Vlaamse overheid geen bevoegdheid had. Het huldigde daarbij een vrij conservatieve bevoegdheidslezing, waarbij alles wat niet expliciet tot de deelstaten behoort, als een federale bevoegdheid moest worden gekwalificeerd.

Zou het primaat van de politiek zo overheersen als het Vlaams sociaaleconomisch beleid vorm zou hebben gekregen met Vlaamse cao’s?

In het licht van de actuele verhoudingen tussen politiek en middenveld stelt zich evenwel de vraag of de opnieuw opgedoken dominantie van het primaat van de politiek zo zou overheersen als het Vlaams sociaaleconomisch beleid vorm zou hebben gekregen met Vlaamse cao’s.

Als alle sociale partners die mogelijkheid binnen hun structuren volmondig hadden opgenomen, en er op politiek vlak transparant en proactief overlegd was met de federale regering, zou men vandaag politiek niet kunnen stellen dat de sociale partners geen verantwoordelijkheid opnemen en geen eigen middelen steken in het arbeidsmarktbeleid.

Te meer omdat als gevolg van de opeenvolgende staatshervormingen de bevoegdheden van de Vlaamse overheid sterk zijn uitgebreid. Op bepaalde domeinen van het sociaal overleg zijn ze zelfs exclusief Vlaams: opleiding en vorming, duaal leren, arbeidsbemiddeling, loopbaanbegeleiding, werkbaar werk, innovatie van de arbeidsorganisatie, herplaatsing, of mobiliteit.

Thema’s te over voor een mooie en moderne onderhandelingsportefeuille. Ze raken daarenboven de kern van wat we onder ‘goed werk’ in de huidige complexe en volatiele wereld moeten verstaan. Hoe zorgen we ervoor dat onze (potentiële) werknemers wendbaar en weerbaar zijn in een context van snelle veranderingen en hoe kunnen ze aan het stuur staan van hun eigen loopbaan?

Duurzame loopbanen

Net in de uitbouw van een holistische visie op loopbanen heeft het ACV een sterk merk neergezet. De auteurs tonen in hun boek aan welke bouwstenen van belang zijn om te kunnen spreken over lerende en levende loopbanen vanuit een duurzaamheidsperspectief en hoe ze die bouwstenen trachten te vertalen naar het Vlaams beleid.

De meerwaarde van die visie is dat de erg gefragmenteerde aanpak die het Vlaamse beleid kenmerkt zo een toekomstgericht beeld krijgt van goede loopbanen. Aspecten zoals levenslang leren, werkbaar werk, activering, competentie-versterking, arbeidsinnovatie, of sociale dialoog vormen onlosmakelijke onderdelen van een geïntegreerd loopbaanbeleid.

Die evolutie zie je concreet terug in een aantal sectorale fondsen die zich omgevormd hebben van opleidingsfondsen voor kwetsbare groepen naar loopbaanfondsen voor alle, ook potentiële, werknemers. Die evolutie blijft ten onrechte wat onder de radar.

Wanneer ik het loopbaanbeleid als een sterk merk van het ACV benoem, heeft dat niet enkel te maken met de stuwende rol op Vlaams niveau, maar ook met de toepassing ervan in de eigen organisatie. Zo werd het Huis van Werkplezier geïntroduceerd als inspirerend werkmodel voor het eigen HR-beleid en kwam er een Loopbaanhuis om de eigen werknemers bij te staan bij loopbaankeuzes en -ontwikkelingen.

Niet voor niets worden die initiatieven als good practices opgenomen in het boek Werken aan werkgeluk. Hoe organisaties Huizen van Werkgeluk kunnen worden dat ik recent met Katelijn Nijsmans en Dajo De Prins uitbracht. Daarin vertrekken we eveneens van een holistische visie op werk, waarbij we alle relevante elementen – gezondheid, leren, cultuur, organisatie, leiderschap, overleg, waarden en normen – in samenhang bekijken.

Pioniers

Ik verwees al naar de nieuwe rol die sommige sectorfondsen opnemen. Omdat Van der Hallen en zijn co-auteurs zich hoofdzakelijk op het Vlaamse niveau toeleggen, ontbreekt inzicht op de evolutie van de sectoren. Die evolutie is op zich erg interessant omdat ze toelaat de vertaling van de Vlaamse ontwikkelingen op sectormaat te bekijken.

De Vlaamse overheid heeft immers in overleg met de sociale partners instrumenten en middelen ter beschikking gesteld van de sectoren om Vlaamse beleidsprioriteiten om te zetten in sectorale acties. Bovendien is die evolutie interessant om de eigen sectorale initiatieven te kunnen vatten.

Soms bleken die pioniers voor Vlaams beleid. Ik denk in het bijzonder aan bepaalde maatregelen die voortvloeiden uit het sociaal overleg met de zorg- en welzijnssector over werkdrukvermindering, diversiteit, zij-instroom en vorming. Dat is geen kritiek op het boek, maar een uitnodiging voor de auteurs om daar een nieuw boek aan te wijden.

Wie de regierol van de VDAB niet erkent, verdedigt de uitkleding van de publieke dienst zonder oog voor principes van gelijkheid, rechtvaardigheid en kwaliteit in de begeleiding.

De auteurs beschrijven hoe de veranderingen op de arbeidsmarkt een impact hadden op de opdrachten en werking van de VDAB. De begeleiding van werkzoekenden evolueerde van een selectieve naar een sluitende aanpak. De sectoren werden structurele partners in het opleidingsbeleid.

Er werd aansluiting gezocht bij de lokale besturen via onder meer de werkwinkels. Het beleid voor de professionele integratie van personen met een handicap werd succesvol overgeheveld van het betrokken welzijnsagentschap naar de VDAB. Private commerciële en niet-commerciële organisaties werden ingezet voor de begeleiding en bemiddeling van specifieke doelgroepen. De sanctioneringsbevoegdheid werd ingebouwd.

Er kwamen interregionale samenwerkingskaders met Le Forem en Actiris om Waalse en Brusselse werkzoekenden naar vacatures in Vlaanderen te gidsen. Er werd al vroegtijdig met het RIZIV, het GTB en de mutualiteiten samengewerkt om langdurig zieken weer naar de arbeidsmarkt te begeleiden. Ga zo maar door.

Al die initiatieven zijn erop gericht om vraag en aanbod bij mekaar te brengen. Meer en meer partners zijn bij die verschillende uitdagingen betrokken.

Kerntaken

Het is dan ook vreemd dat het regeerakkoord stelt dat de VDAB meer beroep moet doen op andere actoren en zelf op zijn kerntaken moet terugplooien. Die kerntaken houden omwille van de complexiteit van de arbeidsmarkt ook de regierol in. Wie die rol niet erkent, verdedigt de uitkleding van de publieke dienst zonder oog voor principes van gelijkheid, rechtvaardigheid en kwaliteit in de begeleiding van werkzoekenden.

Private partners willen een groter deel van de begeleidingskoek, maar zonder de overkoepelende, regisserende rol van VDAB. Het een kan niet zonder het ander.

De VDAB-werking optimaliseren mag natuurlijk geen taboe zijn, maar in plaats van te vertrekken van vooringenomenheden, die passen in het liberale discours van het New Public Management, overlegt de regering best eerst met de sociale partners als beheerders van de VDAB over de opdrachten, evoluties en uitdagingen.

Uit opeenvolgende Europese onderzoeken blijkt dat VDAB al jaren aan de top staat van de publieke bemiddelingsdiensten in de EU. Dat komt onder andere door de maatgerichte begeleiding.

Men zou dan kunnen vaststellen dat uit de opeenvolgende Europese benchlearning-onderzoeken blijkt dat VDAB al jaren aan de top staat van de publieke bemiddelingsdiensten in de EU. Dat komt onder andere door de maatgerichte begeleiding, die gebruik maakt van data-mining en AI, door de vele samenwerkingen – ook met de private sector – door de transparantie over vacatures, de stappen naar loopbaanbegeleiding, het adaptatievermogen van de organisatie en het paritair beheer. Dat beheer staat nu weer onder druk. Jammer.

Dit boek is een onmiskenbaar pleidooi om het sociaal overleg te faciliteren, ernstig te nemen en te versterken. De Vlaamse sociale partners moeten bij uitstek beschouwd worden als bondgenoten voor een beleid dat erop gericht is om zoveel mogelijk mensen zo lang mogelijk, maar ook zo goed mogelijk aan de slag te brengen en te houden. De Vlaamse bevoegdheden voor arbeidsbemiddeling, vorming en opleiding, loopbaanbegeleiding en werkbaar werk kunnen enkel dankzij een vruchtbare sociale dialoog op meerdere niveaus vormkrijgen.

Wil de politiek de arbeidsmarkt grijpbaar maken, dan kan dat enkel in dialoog met en met respect voor de sociale partners.

Abonnement De Gids

Neem een abonnement op De Gids!

Aanbevolen

‘Buffet’ van De Wever breekt middenveld zuur op

Na maanden onderhandelen lijkt er slechts weinig veranderd aan de plannen van formateur De Wever (N-VA). Vooral de sociale zekerheid en pensioenen...
   23 januari 2025

‘Logisch dat je iets terugkrijgt voor nacht- en weekendwerk’

Hervormingen op de arbeidsmarkt, het is een van de stokpaardjes van Arizona-formateur Bart De Wever (N-VA). De voorstellen die uit de...
   16 januari 2025

Dekoloniseer het activeringsbeleid van ‘huisvrouwen’

In haar beleidsnota voor de komende legislatuur schuift Vlaams minister van Onderwijs, Justitie en Werk Zuhal Demir (N-VA) het behoud van de Vlaamse...
   09 januari 2025

Werken bij een baanbrekende werkgever

Een loopbaan bij de vakbond biedt kansen aan wie sociaal is, rechtvaardigheid belangrijk vindt en graag mensen helpt. Bij ACV Oost-Vlaanderen word...
 Oost-Vlaanderen  09 januari 2025