Voor ze zich te midden van containers en reusachtige hijskranen bevond, had Anita een kantoorbaan als boekhoudster. Maar twee jonge kinderen en een echtscheiding dreven haar tot een carrièreswitch. ‘Op de boekhouding kon ik niet zo flexibel verlof nemen en regelmatig, bijvoorbeeld bij deadlines voor de belastingaangifte, liepen de werkdagen uit tot ver na zes uur. Ik wou niet dat mijn kinderen elke dag in de opvang moesten blijven. Ik had familie, zoals mijn broer, die in de haven werkte. Van hen wist ik dat je in de nachtshift kon instappen.’
Van het boekhoudbureau naar de nachtelijke dokken. Zodra ze de kinderen naar bed had gebracht, kwam de oppas om een oogje in het zeil te houden en vertrok Anita naar haar werk. Een hels levensritme, waar ook haar gezondheid onder leed. ‘Als ik ‘s ochtends thuiskwam, moest ik mijn kinderen naar school brengen, maar kon ik nauwelijks nog wakker blijven. Pas toen ze zelfstandiger werden en opnieuw vaker bij hun vader verbleven, veranderde dat.’
‘Mannen hebben me dikwijls in het gezicht gezegd dat ze van een vrouw aan de dok niet moesten weten. Na een tijd ontdooien ze, maar ik onthoud wie me van in het begin correct heeft behandeld’
Anita*
‘Ik begon als markeerder onder de kraan. Iedere container die geladen of gelost werd, moest ik in een draagcomputer ingeven. Kijken naar eventuele beschadigingen, de lading controleren, erop toezien dat de juiste containers naar het juiste ruim of dok gaan. Ik kwam als een van weinige vrouwen in een mannenwereld terecht. De oudere generatie had nog zonder vrouwen gewerkt. Sommigen hebben me dikwijls recht in het gezicht gezegd dat ze van mij niet moesten weten. Een vrouw aan de dok, dat hoort niet. Ik moest me constant verdedigen, dan kom je niet over zoals je werkelijk bent.’
De betere baantjes
‘Sommige mannen gingen zich anders gedragen, om indruk te maken omdat ze met je naar bed willen. Als ze dan geen aandacht krijgen, worden ze boos of gefrustreerd en vinden ze je geen goeie. Er werd ook geroddeld over enkele vrouwen die met de ploegbaas zouden aanpappen om de betere baantjes te krijgen. Daardoor scheerden ze alle vrouwen over dezelfde kam. Ik heb dat altijd zo gelaten, maar ik onthoud wel wie me van in het begin correct behandeld heeft.’
‘Als vrouw moet je je dubbel zo hard bewijzen, maar ik wilde mijn baan niet opgeven omdat sommigen me niet moesten hebben. Terwijl ik platen aan het sorteren was, in het donker moeilijk te lezen, kwamen mannelijke collega’s de platen al ophalen met de vorklift. Ze tilden de platen op terwijl ik er nog opstand ... waggelend. Dan mag je je niet laten doen. Zodra ik ze de volgende keer zag aankomen, stapte ik van de platen af. Ik liet ze doen, maar als ze de platen hadden weggenomen, riep ik ze terug omdat ik ze nog niet had kunnen sorteren. Dubbel werk, zo leren ze dat snel af.’
‘De jongere generatie gaat daar anders mee om, voor hen is het vanzelfsprekend dat er vrouwen in de haven werken. Toch blijft het een mannenwereld. Als vrouw in de haven word je voor de leeuwen geworpen. Ik heb meteen moeten leren om voor mezelf op te komen, om veel assertiever te zijn.’
‘Zoals overal is er een mate van vriendjespolitiek. Als je goed overeenkomt met ploegbazen of met de firma’s waar je het liefst werkt, krijg je het beste werk. In het kot, waar de dagbanen werden verdeeld, vond een scène plaats met een ploegbaas die mij niet wilde aannemen. Hij wilde er zijn vriendjes zetten, maar die kwamen zich niet aanbieden. Ik wilde mijn kans gaan. Dan moet je ermee dreigen om de vakbond te bellen, bij een afzet was de vakbond altijd wel in de buurt. De ploegbaas zei niets meer en nam stil mijn kaartje aan.'
Helmdracht
‘Als losse arbeider die werkt met dagcontracten is er veel vrijheid, maar ook veel concurrentie. Een havenarbeider moet iedere dag vechten voor zijn boterham. Op voorhand weet je niet of er die dag veel of weinig werk is. Er heerst een speciaal soort sfeer van samenwerken en plezier maken die moeilijk uit te leggen valt, maar omdat havenarbeiders tegelijkertijd concurrenten zijn, kan je toch niet echt van kameraadschap spreken.’
Sinds enkele jaren is het befaamde ‘kot’ gedigitaliseerd. Ondanks de administratieve eenvoud was dat niet iets waar de havenarbeiders voor stonden te springen. ‘In het kot ontmoetten de collega’s elkaar. Terwijl je wacht op het afroepen van de banen voor die dag, hoor je van elkaar hoe het er op elke firma aan toegaat. Digitaal heb je dat contact niet, je mist het nieuws van de haven.’
Anita heeft het gevoel dat het er vroeger gemoedelijker aan toeging. ‘Wij deden ons werk, maar hadden tegelijkertijd zoveel plezier dat de buikspieren aan het einde van een dag soms pijn deden van het lachen. De grootste firma’s aan de drukste terminals beginnen steeds meer op fabrieken te lijken.’
‘De veelheid aan veiligheidsregels om rekening mee te houden, maken het werk soms ook moeilijker. Er wordt heel streng toegezien op de helmdracht. Er is regelmatig controle op drank- of drugsgebruik — het gebeurde weleens dat arbeiders tijdens de pauze een pintje dronken, nu zie je dat minder en minder. Van arbeiders op sommige terminals wordt nu tweemaal per jaar bloed afgenomen om na te kijken of ze zware metalen in hun bloed hebben.'
‘Bovendien is de haven een heel internationale omgeving. De boten komen van overal ter wereld, net als de chauffeurs van de vrachtwagens die de ladingen komen ophalen. Dat is boeiend, maar voor de veiligheid is het soms een uitdaging als de foreman (verantwoordelijke voor ploeg havenarbeiders, red.) geen enkele taal deelt met de mensen met wie hij contact heeft.’
Stofluik
Die veiligheidsregels zijn aan de haven van het grootste belang, beaamt Anita. ‘Toen ik achttien jaar geleden begon, voorspelden ze in de opleiding dat we binnen het jaar wellicht een dodelijk ongeval zouden meemaken. Dat klonk heftig, maar inderdaad … een klein jaar later waren twee collega’s kort na elkaar gestorven.’
‘Toen ik achttien jaar geleden begon, voorspelden ze in de opleiding dat we binnen het jaar wellicht een dodelijk ongeval zouden meemaken. Een klein jaar later waren twee collega’s kort na elkaar gestorven’
Anita*
‘Alles kan gebeuren. Overreden door een vorklift, geplet tussen het geladen materiaal, gasvorming in een luik waardoor een collega naar beneden viel — zijn collega wilde hem achternagaan om hem te redden, en vervolgens een derde, maar ze stierven alle drie door het zuurstoftekort. Ik herinner me twee collega’s die niet hadden gezien dat het slechts een stofluik was waar ze hun bulldozer op parkeerden en vervolgens met machine en al naar beneden vielen.’
‘De aanwezigheid van gevaar is heel specifiek aan de haven, mensen van buitenaf staan daar niet altijd bij stil. Je leert ermee leven, maar het went nooit. Na een ongeval is het bijzonder om je collega’s te zien. Je probeert er met elkaar over te praten, dat is deel van het verwerkingsproces, maar iedereen verwerkt op zijn eigen manier. Er is een dienst voor psychologische bijstand, zelf heb ik daar nog geen gebruik van gemaakt. Als je te lang bij dat gevaar blijft stilstaan, kan je niet aan de haven werken. We weten dat de haven niet zonder risico is. Nooit weet je zeker of je veilig genoeg bent.’
‘Anderen die betrokken zijn bij een dergelijk ongeval sleuren daarna soms een schuldgevoel mee. Ik ben zelf nogal spraakvaardig en probeer mijn collega’s op het hart te drukken dat ze geen schuld hebben, dat het ons allemaal kan overkomen. Een collega van me heeft ooit iemand doodgereden met een stacker (groot voertuig om containers te tillen, red.). Hij had die persoon niet kunnen zien. Dat is jaren geleden, maar nog steeds heeft hij nachtmerries.’
Vorig jaar maakte Anita zelf een ernstig ongeval mee. In de donkerte kroop ze naar boven op de kraan, van vijf meter hoogte viel ze naar beneden. ‘Daar heb ik nog steeds last van, maar al bij al mag ik blij zijn dat ik het overleefd heb en dat ik nog kan werken.’
Ondertussen is Anita al een goede tien jaar vervangend-chef markeerder, en zit ze opnieuw dikwijls aan haar bureau. Naast haar werk in de haven studeerde ze daarenboven gezondheidstherapie, wat ze nu in bijberoep beoefent. In haar achttien jaar aan de haven is het werk veranderd, maar het gevaar nooit helemaal geweken; en al ging het er vroeger uitbundiger aan toe, ze doet haar werk nog steeds graag. ‘Als je even in de haven meeloopt en van de sfeer proeft, begrijp je waarom mensen daar graag werken. Ik werk ook niet altijd met de gemakkelijkste mensen samen, maar als je elkaar leert kennen, weet je hoe je met elkaar moet omgaan. Dat is een les voor een veranderende maatschappij, waar mensen steeds minder van elkaar lijken te kunnen verdragen.’
*Anita is een schuilnaam. Haar echte naam is bekend bij de redactie.